Home > christendom, kerk > Parels voor de zwijnen

Parels voor de zwijnen

Het is weer Pasen geweest. Dat gaat in de regel niet ongemerkt voorbij. Dat was dit jaar zeker het geval. Op eerste Paasdag werd de wereld opgeschrikt door een terroristische aanslag op Sri Lanka, waarvan vooral christenen, die in kerken bijeen waren om de opstanding van Christus te herdenken en te vieren, het slachtoffer werden. Die datum was door de (waarschijnlijk) extremistische islamitische zelfmoordterroristen niet toevallig gekozen. Terwijl Jezus in de islam met egards wordt tegemoet getreden en de herdenking van zijn geboorte weinig weerstand ontmoet, is zijn opstanding een splijtzwam. Daarin komt immers naar voren dat hij echt God is, en dat wil er bij moslims – en niet alleen bij hen – niet in. Pasen is het feest waardoor bij uitstek het christendom zich van andere religies onderscheidt.

Maar ook andere jaren krijgt Pasen en wellicht nog meer de daaraan voorafgaande passietijd (voor seculieren is dat één pot nat) veel aandacht. In Nederland bezoeken vele duizenden één of meerdere uitvoeringen van de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach. Daarin heeft ons land een traditie opgebouwd, die uniek is in de wereld en door buitenlandse muziekliefhebbers met verbazing wordt geregistreerd. Sinds 2011 is daar dan nog een ‘populaire’ versie van het lijdensverhaal bijgekomen: The Passion, georganiseerd door KRO-NCRV en EO. Die trekt elk jaar veel aandacht en ook de directe uitzendingen via de televisie worden door heel wat mensen bekeken. Zo gezien staat het er in Nederland met de aandacht voor het evangelie van het lijden en sterven van Christus en van zijn opstanding, in weerwil van de secularisatie, niet slecht voor.

Dat weerhoudt sommigen er niet van de alarmbel te luiden. Uit rechts-nationalistische hoek, en vooral door degenen die zich als ‘cultuurchristenen’ beschouwen, worden elk jaar alarmistische betogen afgestoken dat Nederland bezig is zijn christelijke feestdagen in de uitverkoop te doen, in een kennelijke poging de moslims onder ons niet voor het hoofd te stoten. Dit jaar was het de beurt aan Syp Wynia, voormalig redacteur van Elseviers Weekblad, om op Twitter te waarschuwen voor het verval van de christelijke feesten, en dan vooral Pasen. Daarbij verwees hij niet zozeer naar wensen van moslims, want dat zij bezwaar zouden maken tegen de viering van Pasen kunnen inmiddels zelfs de meest radicale islamofoben niet meer volhouden. Hij verweet vooral ‘autochtone’ Nederlanders, en dan met name christenen en hun organisaties, daaronder ook kerken, niet meer op te komen voor het behoud van hun feestdagen. Gevraagd naar bewijzen, bleef het stil. Het zal best waar zijn dat hier en daar in ‘autochtone’ kringen, en misschien zelfs in christelijke kring, suggesties gedaan worden om bijvoorbeeld een christelijke feestdag in te leveren in ruil voor een algemene vrije dag op een islamitisch feest. Maar dat is niet de algemene trend.

De alarmbellen van cultuurchristenen klinken ook nogal vals. Zij zien de christelijke feestdagen in de eerste plaats als piketpaaltjes van de Nederlandse Leitkultur. Ze brengen die feesten in stelling tegen bedreigingen van ‘vreemdelingen’. Het is een instrument in handen van een nationalistische ideologie. Cultuurchristenen maken zich in het geheel geen zorgen over de vraag of de boodschap van de evangeliën nog wel gehoord wordt. In de kerk zul je ze op eerste Paasdag niet aantreffen. Een zichzelf ‘cultuurchristen’ noemend politicus als Thierry Baudet liet er niet lang geleden in een discussie met SGP-leider Kees van der Staaij geen twijfel over bestaan dat hij geen boodschap heeft aan het christelijk geloof volgens de bijbel en dat hij zelfs een uitgesproken afkeer van christelijke kerken en organisaties heeft.

Het is overigens nog maar de vraag of het zo betreurenswaardig zou zijn, wanneer de aandacht voor de christelijke feesten zou verminderen. Want de aandacht die ze nu krijgen, of dat nu commercieel of muzikaal is, heeft meestal weinig te maken met waar die feesten echt over gaan. Natuurlijk, in Bachs Matthäus-Passion komt het evangelie onversneden naar voren. Maar hoeveel luisteraars begrijpen de boodschap? Het zal in Nederland niet zo zijn als in Frankrijk, waar het overgrote deel van de toehoorders geen flauw idee heeft waar dat werk eigenlijk over gaat, althans wanneer we Philippe Herreweghe, één van de grote Bachspecialisten van onze tijd, mogen geloven. Maar ook hier wordt de kern van de boodschap vaak gemist. Daaraan dragen ook uitvoerende musici en dirigenten bij, door aan Bachs werk, dat voor de Lutherse liturgie is bedoeld, een humanistische draai te geven, die onrecht doet aan de boodschap van het werk. Wie meent dat het alleen maar gaat over “verraad, om zwakte en om de dood waarvan we hopen dat hij niet het laatste woord heeft”, mist de essentie.

Dat laatste citaat slaat trouwens niet op de Matthäus-Passion, maar zijn woorden van Leo Fijen, hoofdredacteur levensbeschouwing van KRO-NCRV en één van de geestelijke vaders van The Passion. Het is zijn antwoord op de vraag of “The Passion door al die mensen zo gewaardeerd [wordt] vanwege het spektakel en de stoet van zingende BN’ers die langstrekt, of (…) de mooie kijkcijfers – vorig jaar keken 3,2 miljoen mensen – wel degelijk uitdrukking [geven] aan een brede ontvankelijkheid voor de Paasgedachte” (De Volkskrant, 17.4.19). Niet dat hij de geestelijke dimensie onder het kleed schuift. Hij voegt eraan toe: “En het gaat om de paradox van de Stille Week voor Pasen: dat Christus ons het meest geeft als hij kansloos aan het kruis hangt.” Maar is dat echt alles?

The Passion vindt op diverse plaatsen in het land navolging, in de vorm van ‘mini-Passions’, Passiespelen of een uitbeelding van de kruisweg. “De kruisweg [in Sneek] is nota bene geopend door een burgemeester die zegt niet te geloven, maar die zo’n initiatief ziet als een welkome bijdrage aan de gemeenschapszin.” En daarmee wordt de herdenking van Christus’ lijden dienstbaar gemaakt aan een maatschappelijk ideaal van verbinding over grenzen heen. Met dat ideaal is niets mis, maar het lijden en sterven van Christus brengt nu juist geen verbinding, maar eerder verdeeldheid. Want iedereen die het verhaal hoort, wordt voor de keuze gesteld of hij de boodschap van persoonlijke schuld en de noodzaak van verzoening door een Ander aanvaardt of verwerpt. Van het antwoord hangt zijn of haar toekomst af. Het lijden en sterven van Christus is een tweesnijdend zwaard, om een bijbelse term te gebruiken.

Het is een oude vraag: mag wat kan? Moeten we blij zijn met een project als The Passion of het op z’n minst het voordeel van de twijfel geven? Een predikant schreef op Twitter dat hij een echtpaar kende dat door het kijken naar The Passion tot nadenken was gebracht en uiteindelijk tot geloof was gekomen. Dat is goed om te horen, maar kan niet dienen als argument ten faveure van dit project.

De verdeeldheid op dit punt is deels een kwestie van smaak, maar wellicht ook van cultuur. Ik zie hier – generaliserend gesproken – een verschil tussen de evangelische en de reformatorische wereld. De eerste – die voor een niet gering deel in de Amerikaanse cultuur wortelt – is over het algemeen wat minder huiverig om elementen van de hedendaagse, seculiere cultuur over te nemen en die voor eigen doeleinden te gebruiken. Of de vorm wel bij de inhoud past, is naar mijn waarneming nauwelijks een onderwerp van discussie. Vorm en inhoud lijken twee geheel gescheiden compartimenten te zijn. Het gaat toch in de eerste plaats om de goede bedoelingen; de vorm is van relatief ondergeschikt belang. Dat komt ook tot uiting in de evangelische liedcultuur. Als men al erkent dat aan de kwaliteit van teksten en muziek het één en ander ontbreekt, wordt dat niet echt als een probleem ervaren.

In de reformatorische wereld staat men traditioneel wat gereserveerder tegenover moderne cultuuruitingen. In bevindelijke kring uit zich dat in een meer of minder sterke vorm van wereldmijding. In kringen die door het denken van Abraham Kuyper zijn beïnvloed, staat men positiever tegenover de samenleving en uitingsvormen van de moderne cultuur als zodanig, maar die liggen altijd onder het beslag van de antithese. Dat laatste begrip wordt zelden meer in discussies gebruikt, maar de achterliggende gedachten – waartoe ook de overtuiging gerekend kan worden dat niet alles wat in onze tijd opgeld doet, zonder meer omarmd kan worden en bruikbaar gemaakt kan worden voor het eigen ideaal – zijn nog wel degelijk levend.

Ik denk echter dat er een diepere laag aangeboord moet worden. De hier aangesneden kwestie heeft mijns inziens een principiële kant. Evangelischen hebben van oudsher een sterke drive om zoveel mogelijk mensen met het evangelie in aanraking te brengen, rechtsom of linksom. Daarbij hebben ze ongetwijfeld de Schrift aan hun zijde. Voor zijn hemelvaart geeft Jezus zijn discipelen de opdracht alle volken tot zijn leerlingen te maken. Die lieten, zoals het boek Handelingen laat zien, weinig middelen onbeproefd om hun boodschap te slijten. Of we dat als maatstaf moeten nemen voor vandaag, is de vraag. Uiteindelijk weten we niet of ze bepaalde middelen bewust hebben laten liggen omdat die niet bij de aard van hun boodschap pasten. Bovendien zijn er dusdanige verschillen tussen de culturen van toen en die van nu dat het optreden van de apostelen toen niet zonder meer overgebracht kan worden naar onze tijd.

De sterke motivatie tot evangelisatie van de evangelische beweging is bewonderenswaardig, maar er zit wel een schaduwkant aan. Het leidt vaak tot een manier van optreden die onnodig weerstand opwekt en vaak getuigt van een gebrek aan sensitiviteit. Dat is niet maar een kwestie van cultuur, dat heeft een diepere reden. Ik heb er al eerder, naar aanleiding van de dood van de Amerikaanse evangelist John Chau, op gewezen dat in de evangelische beweging het arminianisme een niet te onderschatten rol speelt. Op het vlak van zending en evangelisatie leidt dat ertoe dat men geneigd is aan de mens een te grote rol toe te kennen. Uiteindelijk hangt het van de gelovigen af of ‘de wereld’ met het christelijk geloof in aanraking komt. Dan is eigenlijk geen middel te gek. Het verklaart ook waarom het nogal eens voorkomt dat evangelische gelovigen hun ‘gewone’ beroep opgeven om zich een ‘bediening’ toe te eigenen. Werk is tenslotte maar werk en je specifiek inzetten voor de verbreiding van het evangelie is van veel groter gewicht.

In de gereformeerde traditie wordt meer ruimte gelaten aan de heilige Geest. In de gereformeerde belijdenissen en vooral in de Dordtse Leerregels wordt beklemtoond dat de mens wel een rol speelt – en moet spelen – in de verkondiging van het evangelie, maar dat het uiteindelijk de heilige Geest is die het geloof geeft. Hij kan dat doen – en doet dat soms ook – zonder menselijke tussenkomst. Dat geeft rust: wanneer mensen geen mogelijkheden zien of van mening zijn dat bepaalde middelen niet bij de aard van de boodschap passen, weet de Geest wel raad. Hij kan langs andere wegen mensen toch bereiken. Maar hij kan ze ook het geloof onthouden.

Evangelischen en gereformeerden erkennen beide dat de heilige Geest met een kromme stok een rechte slag kan slaan. Daarmee is nog niet gezegd dat we hem kromme stokken moeten aanbieden, in de verwachting dat hij er een rechte slag mee slaat. Sterker nog: ook van het laten liggen van een kromme stok kan een boodschap uitgaan. Passie en Pasen zijn parels van grote waarde. Ze zijn te kostbaar om ze voor de zwijnen te gooien.

  1. Nog geen reacties.
  1. No trackbacks yet.

Plaats een reactie