Home > christendom, kerk, maatschappij, politiek, Uncategorized > Het Oude Testament op slot?

Het Oude Testament op slot?

Christenen in de politiek hebben het niet gemakkelijk. Ze proberen hun positiekeuzen vanuit hun geloof te beargumenteren, maar stuiten daarbij op veel onbegrip. Er zijn soms opmerkelijke uitzonderingen. Een recent voorbeeld is de discussie over de vraag of Nederland 500 alleenstaande vluchtelingenkinderen, die zich in Griekse kampen bevinden, zou moeten opnemen. Op Twitter kwam ik heel wat tweets tegen waarin er bij de ChristenUnie op werd aangedrongen, aan een hiertoe strekkend voorstel haar steun te geven. Dat pleidooi werd met allerlei verwijzingen naar of citaten van Jezus ondersteund. Toen de ChristenUnie – vanwege coalitieafspraken – tegen het desbetreffende voorstel stemde, was hoon haar deel. Ze werd opnieuw met verwijzingen naar uitspraken van Jezus om de oren geslagen. Ze hoeft daarvan niet onder de indruk te raken, want de meesten van de twitteraars hebben verder weinig op met het christelijk geloof. Niet alleen in kringen van ‘cultuurchristenen’ – die zich meestal aan de (uiterste) rechterkant van het politieke spectrum bevinden – wordt gewinkeld in het christelijk geloof. Aan de linkerkant kunnen ze er ook wat van. Ze applaudisseren wanneer christelijke politici een hun welgevallig standpunt innemen op grond van de bijbel, maar stellen het niet op prijs met uitspraken van de bijbel of van Jezus zelf geconfronteerd te worden die niet in hun ideologische denkraam passen.

Dat gezegd zijnde confronteert het christenen wel met de vraag hoe je de bijbel in de politiek wel en niet kunt gebruiken. Dat is een onderwerp waarover een boek te schrijven is, maar dat ben ik niet van plan. Ik beperk me tot één bepaald aspect: het gebruik van het Oude Testament. Daar is een concrete reden voor. Kortgeleden schreef een CU-lid op Twitter een draadje waarin hij de staf brak over de discriminatie en de kwalijke bejegening van met name homosexuele burgers van Nederland. Daarbij uitte hij zijn teleurstelling over de koers van zijn eigen partij ten aanzien van dit onderwerp. Hij trok dit door naar de houding van ‘orthodoxe’ christenen, die zich tegen de homosexuele praxis keren met een beroep op het Oude Testament. In één van zijn tweets schreef hij: “Er wordt vaak naar een vers in Leviticus verwezen – die echter verwijst naar een verbod op tempelprostitutie. Afgezien daarvan, we leven in de tijd van het Nieuwe Testament. Geen christen volgt meer de oudtestamentische kleding- en bouwvoorschriften.”

Nu gaat het mij niet in de eerste plaats specifiek om dit onderwerp. Ik gebruik dit als opstapje om verder door de denken over de vraag wat we met het Oude Testament moeten, als het om politieke en maatschappelijke vraagstukken gaat.

De geciteerde tweet onthult een uiterst aanvechtbare visie op het Oude Testament, maar ook op de bijbel als geheel. Het is nogal merkwaardig alle oudtestamentische voorschriften op één hoop te gooien, alsof er geen fundamentele verschillen tussen de diverse soorten voorschriften zouden bestaan. Het behoort tot de basisprincipes van Schriftexegese, deze verschillen te verdisconteren. Het Oude Testament kent verschillende niveaus van voorschriften, die zich onderscheiden in betekenis en reikwijdte.

Veel voorschriften zijn van strikt godsdienstige aard; een groot deel daarvan heeft betrekking op de liturgie, zoals de tempeldienst, de feesten en de positie van de priesters. Met Goede Vrijdag en Pasen is de tempeldienst overbodig geworden. Dat betekent dat de voorschriften die daarop betrekking hebben, hun bindend karakter verloren hebben. (Dat wil niet zeggen dat de kerk van het Nieuwe Testament daarvan niets zou kunnen leren.)

Vervolgens bevat het Oude Testament een aantal voorschriften van juridische aard. Dan valt te denken aan de manier waarop bijvoorbeeld met overtredingen en misdaden moet worden omgegaan (bestraffing, vergoeding). Een deel van die voorschriften is sterk toegesneden op de samenleving van het Israël van het Oude Testament en als zodanig niet meer bruikbaar. Er zijn echter ook voorschriften die nog steeds van groot gewicht zijn en soms zelfs tot het fundament van de moderne rechtsstaat behoren. Ik heb daar eens een blog aan gewijd; ik verwijs daarnaar en laat het hier verder rusten.

Een derde categorie ligt op het vlak van de persoonlijke en publieke ethiek. En hier wordt het interessant, want juist op dit vlak lopen de meningen nogal uiteen. De meningsverschillen zijn van tweeërlei aard. Het eerste betreft de vraag òf oudtestamentische voorschriften nog wel bindend zijn voor christenen van het Nieuwe Testament en zo ja, in welke zin. En welke wel en welke niet? Het tweede is: hoe zijn oudtestamentische voorschriften eventueel bruikbaar te maken in de politiek en samenleving anno nu?

De laatste vraag speelt concreet een rol bij vragen rond immigratie, integratie en het beleid ten aanzien van de behandeling van vluchtelingen. Het Oude Testament spreekt zich op diverse plaatsen uit voor een goede behandeling van ‘vreemdelingen’. Dat gebeurt onder verwijzing naar de slavernij in Egypte: Israel moet bedenken dat ze zelf vreemdelingen waren in Egypte. Daar tegenover staat dat God zijn volk wil beschermen tegen de invloed van het heidendom die met de aanwezigheid van vreemdelingen gepaard kan gaan. Op de achtergrond speelt de omstandigheid dat in het Oude Testament ‘kerk’ en ‘staat’ – oftewel godsdienst en openbare samenleving – niet gescheiden zijn. Het is dus niet altijd eenvoudig te bepalen welke voorschriften godsdienstig van aard zijn en welke betrekking hebben op de publieke samenleving.

Deze discussie laat ik hier verder liggen. Ook hierover is veel te zeggen, maar dat valt buiten het doel van dit blog. Ik concentreer me nu op de eerstgenoemde vraag: zijn oudtestamentische voorschriften nog wel bindend voor christenen van nu en zo ja, hoe dan?

Zoals gezegd, we moeten onderscheid maken tussen de verschillende soorten voorschriften. Ik beperk me hier tot de voorschriften van ethische aard. Die bestrijken een breed spectrum. We komen voorschriften tegen die betrekking hebben op de manier waarop mensen elkaar moeten behandelen. Hier valt te denken aan wat gezegd wordt over de behandeling van blinden of wat van mensen verwacht mag worden die zien dat hun naasten zich in moeilijkheden bevinden. De plicht tot naastenliefde is de rode draad door het geheel van dit soort voorschriften.

Het moet opvallen dat voorschriften op het vlak van (sexuele) relaties tussen mensen nogal wat nadruk krijgen. Daarvoor zijn twee verklaringen te bedenken. Sexualiteit was een belangrijk onderdeel van heidense godsdiensten. De meeste volken vereerden goden die de vruchtbaarheid geacht werden te bevorderen en tempelprostitutie was een bekend verschijnsel. De tweede verklaring heeft ongetwijfeld te maken met de kennelijke neiging van mensen juist op dit vlak te doen wat hun goeddunkt. Het refrein dat “ieder deed wat goed was in zijn ogen” in het boek Rechters zou hier ook wel eens van toepassing kunnen zijn. Daarbij speelt ook een rol dat misstappen op dit vlak doorwerken in de relaties tussen mensen en de verhoudingen binnen gezinnen. Wie denkt hier niet aan Jacob, Lea en Rachel of – veel later – aan de tijd van David en Salomo?

Dit laatste aspect suggereert dat de voorschriften die Mozes namens God geeft, een wijdere en meer algemene strekking hebben dan alleen een religieuze. Het gaat kennelijk om de manier waarop God wil dat zijn volk leeft. Opvallend is dat de voorschriften uitgebreid en gedetailleerd zijn. In Leviticus 18 vinden we een lange lijst van relaties die door God verboden zijn. Ook de homosexuele relatie wordt daar genoemd. Ze vallen allemaal onder zaken die het land verontreinigen. Wie van mening is dat wat over homosexuele relaties gezegd wordt, niet meer geldig is, zal zich de vraag moeten stellen of dit dan logischerwijs niet ook voor de andere genoemde relatievormen moet gelden. Wat dat betreft doet het niet ter zake of deze voorschriften een algemeen-ethische strekking hebben dan wel speciaal betrekking hebben op tempelprostitutie. In beide gevallen geldt dat je niet het ene voorschrift ongeldig kunt verklaren en de andere als van blijvende betekenis kunt beschouwen. Overigens kan ik geen enkele aanwijzing vinden dat de hier genoemde zaken uitsluitend betrekking zouden hebben op tempelprostitutie. Bovendien worden enkele van de hier genoemde verboden nog eens nadrukkelijk door Mozes herhaald in zijn afscheidsrede in Deuteronomium (specifiek hfst. 27). Daarmee wordt het belang van het onderwerp nog eens onderstreept.

Maar, zoals gezegd, het gaat me niet specifiek om deze kwestie. De vraag is hoe we de ethische voorschriften van het Oude Testament moeten wegen. Duidelijk is wel dat wie meent dat we het Oude Testament wel dicht kunnen laten als het om sexuele relaties gaat, zich in discussies over de opvang van vluchtelingen, de behandeling van vreemdelingen of ook de positie van armen in de samenleving niet ineens op datzelfde Oude Testament kan beroepen. Zulk bijbelgebruik is niet minder selectief dan dat van ‘cultuurchristenen’.

We moeten nog een stap verder gaan. Niet alleen het Oude Testament is hier in het geding, maar de Schrift als geheel. De bijbel presenteert zich als een eenheid. Het Oude Testament staat vol met verwijzingen naar het Nieuwe. Dat zien we direct al in Genesis 3, waar God de komst van Christus in het vooruitzicht stelt. Het wordt in de loop van de geschiedenis op allerlei momenten en verschillende manieren herhaald. In het Nieuwe Testament wordt het Oude niet bij het grofvuil gezet. Jezus schaft het Oude Testament niet af, maar vervult het. In de bergrede verwijst hij naar de Tien Geboden. Hij schuift ze niet terzijde, maar scherpt ze aan. In zijn prediking hamert hij er herhaaldelijk op dat de Schriften – het Oude Testament – van hem getuigen, zoals ook tegenover de Emmaüsgangers na zijn opstanding. Ook de apostelen beroepen zich bij herhaling op het Oude Testament. De brief aan de Hebreeën is een welsprekend voorbeeld van het grote belang dat aan het Oude Testament wordt gehecht. En in de Openbaring aan Johannes vinden we vele verwijzingen naar en beelden uit het Oude Testament.

Wie het Oude Testament dicht laat als het om ethische voorschriften gaat, doet maar niet het Oude Testament zelf onrecht, maar tast het gezag van de Schrift als zodanig aan. Juist op ethisch vlak valt de continuïteit van de bijbel op. Het Nieuwe Testament is allerminst coulanter ten aanzien van wat ethisch goed of afkeurenswaardig is. Jezus maakt duidelijk dat sommige praktijken in oudtestamentische tijden werden getolereerd “omdat u harteloos en koppig bent”. Zelf predikt hij als ideaal ‘zoals het in het begin is geweest’.

Ik laat hier verder de politieke en maatschappelijke implicaties onbesproken. Wij kennen de scheiding van kerk en staat. Wat op grond van de Schrift als miserabel dient te worden aangemerkt, is daarom niet direct politiek of maatschappelijk censurabel. Wat in de kerk als regel geldt, kan niet zonder meer op de samenleving van toepassing worden verklaard. Maar voor christelijke politici maakt het wezenlijk verschil of ze bepaalde praktijken aanvaarden als onvermijdelijk in de openbare samenleving omdat mensen “harteloos en koppig” zijn dan wel die principieel aanvaarden.

  1. Nog geen reacties.
  1. No trackbacks yet.

Plaats een reactie