Archief

Archive for juni, 2013

Voor elk wat wils

Met veel fanfare en tromgeroffel is het nieuwe Liedboek – niet maar alleen voor de kerken maar ook voor thuis, zoals de titelpagina vermeldt – ingehaald. Dat in de weken voorafgaande aan de officiële presentatie nogal wat kritische noten over deze bundel zijn gekraakt, nota bene zelfs door mensen die bij de samenstelling betrokken waren, mocht de pret niet drukken. Het Liedboek is bedoeld voor alles wat zich – terecht of ten onrechte – “christelijk” noemt en biedt daarom voor elk wat wils. Dat levert vooral voor kerken van gereformeerde snit enige problemen op. Zij zien zich voor de vraag gesteld of men de bundel in z’n geheel zal vrijgeven voor gebruik in de eredienst of dat men een commissie aan het werk zal zetten om een selectie te maken van liederen die voor kerkelijk gebruik geschikt zijn.

Wanneer voor de tweede optie gekozen wordt is dat een breuk met de tendens die zich de laatste jaren manifesteert. Die houdt in dat allerlei zaken die vroeger op generaal-synodaal niveau werden geregeld, steeds vaker aan de plaatselijke kerk worden overgelaten. De liturgie en het kerklied blijven daarbij niet buiten schot. Gemeenten hebben inmiddels een grote vrijheid om ook die liederen in de erediensten te zingen die in geen enkele kerkelijk vastgestelde bundel voorkomen. Vanuit het kerkverband wordt die vrijheid dan soms verbonden met “bijzondere gelegenheden”, maar daarmee wordt nauwelijks een dam tegen wildgroei opgeworpen. Van de gemeentelijke overheid hebben kerken de kunst afgekeken regels naar hun hand te zetten. Zoals die hun gemeente tot toeristisch gebied uitroepen om de winkelsluitingswet aan hun laars te kunnen lappen, zo grijpen kerken de opening die kerkelijke vergaderingen hun bieden aan om elke dienst tot “bijzondere dienst” te verheffen waarin men graag liederen zingt die kerkelijke goedkeuring ontberen.

Nu lijkt het heel gereformeerd plaatselijke kerken veel vrijheid te laten. Tenslotte klopt het hart van de kerk in de gemeente. Niet voor niets staan de namen van gereformeerde kerken in het meervoud. Maar zo eenvoudig is het toch niet. Gereformeerde kerken sluiten zich – vrijwillig – tot een kerkverband aaneen op grond van een gemeenschappelijke identiteit. Die ligt in de eerste plaats in de Schrift en de manier waarop die gelezen en gehanteerd wordt. Dat komt met name tot uiting in de belijdenissen, die een uitdrukking zijn van het gemeenschappelijk geloof. Dat is de reden dat ze als “formulieren van eenheid” worden aangeduid. Maar daartoe blijft die gemeenschappelijkheid niet beperkt. Een kerkverband kan alleen al om praktische redenen niet zonder een kerkorde of in elk geval een document waarin wordt vastgelegd hoe deelnemende kerken met elkaar omgaan. Die regels kunnen heel praktisch van aard zijn – ze zouden er soms best anders uit kunnen zien – maar zijn soms wel degelijk gerelateerd aan wat de gedeelde identiteit van de deelnemende kerken is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wat is bepaald over de ambten of de sacramenten.

Het lijkt erop dat de overtuiging veld wint dat het er eigenlijk weinig toe doet welke liederen gezongen worden. Nu zal men in een gereformeerde kerk niet zo snel liederen zingen waarin bijvoorbeeld God met “jij” wordt aangesproken – zoals die in het nieuwe Liedboek voorkomen – maar voor het overige lijkt het vaak aan kritische zin te ontbreken. Niettemin zegt het soort liederen dat gezongen wordt wel degelijk iets over het soort kerk dat men wil zijn. Het is echt niet maar alleen een kwestie van smaak welke liederen in de liturgie worden gebruikt. Het raakt de identiteit van de kerk. Daarom mag men zich met recht afvragen waarom zaken die de eredienst en de liturgie betreffen zich aan kerkverbandelijke regelingen zouden moeten onttrekken. Er zijn goede gronden om ook op dat vlak te streven naar een bepaalde mate van gemeenschappelijkheid. Dat kan bijvoorbeeld door op generaal-synodaal niveau in elk geval een lijst van liederen vast te stellen die niet toelaatbaar zijn in een gereformeerde eredienst.

Voor zo’n kerkverbandelijke aanpak zijn ook praktische argumenten. Ervan uitgaande dat ook plaatselijke kerken van mening zijn dat niet zomaar alles klakkeloos gezongen kan worden wat het nieuwe Liedboek aanbiedt, stelt dat kerkenraden voor de taak zelf aan de slag te gaan. Maar dan doet zich direct de vraag voor: hebben kerkenraden, waarvan vele ook nog eens kampen met onderbezetting, niet iets beters te doen dan het nieuwe Liedboek door te spitten en de daarin opgenomen liederen aan een kritisch oordeel te onderwerpen? Natuurlijk kan men, naar goed Nederlands gebruik, een commissie van gemeenteleden aanstellen. Maar dat maakt geen wezenlijk verschil. Het is uiteindelijk toch de kerkenraad die verantwoordelijk is voor de liturgie en die een rapportage van zo’n commissie moet wegen. Dat kan niet zonder zich zelf ook met die liederen bezig te gaan houden.

Bovendien, kan er zonder meer van worden uitgegaan dat bij de beoordeling door kerkenraden of plaatselijke commissies de goede criteria worden gehanteerd? De vaak nogal onkritische manier waarop tegenwoordig liederen in de eredienst worden aangeheven, geeft reden daaraan te twijfelen. Gereformeerde kerken hebben er altijd grote waarde aan gehecht dat liederen die in de eredienst worden gezongen, niet in strijd zijn met de Schrift en de leer van de kerk, zoals die tot uitdrukking komt in de belijdenis. Maar de leer staat tegenwoordig niet bijzonder hoog aangeschreven. Het verval van de catechismusprediking spreekt wat dat betreft boekdelen. De vraag mag ook gesteld worden of kerkenraden of commissieleden altijd een juist zicht hebben op wat de leer van de kerk is.

Ik ga hier het nieuwe Liedboek niet inhoudelijk aan een kritische toets onderwerpen. Duidelijk is al wel dat niet alleen rijp en groen maar ook rijp en rot door elkaar heen staan. Of ieder kerklid en iedere kerkenraad weet te onderscheiden wat tot de ene en wat tot de andere categorie behoort is nog maar de vraag. Bovendien bestaat er de neiging de liedkeuze in hoge mate te laten bepalen door wat ‘men’ graag zingt. Dan is, zo leert de ervaring, het hek van de dam. Want dan geeft maar al te vaak het gevoel de doorslag, en dat gevoel wordt lang niet altijd gevoed en gestuurd door wat de kerk – in navolging van de Schrift – leert.

Er is alle reden voor kerkelijke vergaderingen regulerend op te treden. Het nieuwe Liedboek biedt voor elk wat wils. Maar de wil van elk kan in de kerk nooit het laatste woord hebben.