Archief

Archive for april, 2012

Tot God wilt u begeven

26 april 2012 1 reactie

Je kunt overal een probleem van maken. Journalisten zijn daar nogal goed in. Neem nu het artikel dat het Nederlands Dagblad op 21 april j.l. wijdde aan het gebruik in christelijke kerken bij bepaalde gelegenheden het Wilhelmus te zingen. Volgens de krant zijn er nogal wat kerkleden die daar problemen mee hebben. De redactie heeft het onderwerp zelf op de agenda gezet. Via de rubriek ‘Meedenken’ werden lezers uitgenodigd hun gedachten hierover aan de redactie mee te delen. Deze zijn vervolgens gebruikt voor het schrijven van het artikel op 21 april. Waarom werd dit onderwerp geagendeerd? Heeft de redactie de indruk dat dit echt leeft onder kerkleden?

Volgens het artikel had meer dan de helft van de respondenten kritiek op het zingen van het Wilhelmus in de kerk. Dat ligt voor de hand: degenen die het wel best vinden zoals het gaat zullen in het algemeen niet de neiging hebben zich te melden. Ik heb zelf door de jaren heen nauwelijks gemerkt dat het als een probleem wordt ervaren. Eén van de respondenten meldt dat sommigen de kerk uitlopen als het Wilhelmus wordt aangeheven. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Zo’n 15 jaar geleden – schat ik – kreeg in mijn gemeente iemand de gelegenheid zijn bezwaren tegen het zingen van het Wilhelmus in de kerk toe te lichten. Na afloop werden de meningen van de aanwezigen gepeild. Vrijwel niemand deelde zijn bezwaren en ook de meeste jongeren waren voorstander van het zingen van het Wilhelmus.

Ook al is er reden te twijfelen aan de urgentie van het onderwerp, het kan geen kwaad er eens over na te denken en er van gedachten over te wisselen. Tradities zijn kwetsbaar, omdat niet zelden maar weinig mensen kunnen beargumenteren waarom ze bestaan. Het gevolg kan zijn dat ze eenvoudig onderuit gehaald worden wanneer iemand daartegen plausibel lijkende argumenten inbrengt. Het kan daarom nuttig zijn een traditie, zoals die van het zingen van het Wilhelmus, tegen het licht te houden en zich af te vragen of en zo ja, waarom ze in stand zou moeten blijven. Daartoe doe ik hier een poging. Daarbij neem ik dan ook de argumenten van de tegenstanders, zoals die in het artikel in het Nederlands Dagblad naar voren gebracht worden, onder de loep.

Ik zie drie redenen om bij bepaalde gelegenheden het Wilhelmus in de kerk te zingen.

In de eerste plaats is het zingen van het Wilhelmus een uitdrukking van respect voor de overheid en een publieke erkenning van haar gezag. Dat is in overeenstemming met wat de kerk belijdt ten aanzien van het vijfde gebod in de Heidelbergse Catechismus (Zondag 39) en wat ze uitspreekt over de oorsprong van het overheidsambt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 36). Het Wilhelmus zelf sluit zich bij deze belijdenis aan, niet alleen in het eerste, maar ook in het laatste couplet.
In haar functie van staatshoofd vormt de koningin de personificatie van het overheidsgezag. Dit feit rechtvaardigt het zingen van het Wilhelmus bij haar verjaardag.
Het is van belang hier te onderstrepen dat het respect voor de overheid gemotiveerd is door het ambt, niet door de persoon die een ambt bekleedt.

Vanuit het bovenstaande kunnen twee argumenten tegen het zingen van het Wilhelmus worden weerlegd.
Volgens historicus George Harinck is een deel van het verzet te verklaren vanuit het feit dat kerkgangers kritischer worden over het Oranjehuis. Eén van de belangrijkste argumenten van de criticus in mijn gemeente naar wie ik eerder verwees was het gedrag van allerlei leden van het huis van Oranje in heden en verleden. Die verwijzing is niet relevant. Het is heel modern het onderscheid tussen ambt en persoon te laten vervagen. Iemand respect betonen vanwege zijn ambt is niet bepaald in de mode. Wie een ambt bekleedt moet het recht op respect verwerven, is de gangbare gedachte. Met een Schriftuurlijke visie op gezag heeft die niets te maken. De opvattingen of levensstijl van gezagsdragers komen in geen enkel opzicht in mindering op het gezag dat zij hebben. Dat is niet gebaseerd op hun persoonlijke eigenschappen maar op hun ambt. (Dat het bekleden van een ambt verantwoordelijkheden meebrengt ten aanzien van de levensstijl staat hier niet ter discussie.) Of leden van het Oranjehuis een scheve schaats rijden of hebben gereden doet in dit verband niet ter zake.
Een ander punt van kritiek betreft de relatie tussen het Wilhelmus en het vorstenhuis. Volgens een gereformeerd-vrijgemaakte predikant hebben vooral jongeren er moeite mee “loyaliteit te betuigen aan het koningshuis”. Maar, zoals gezegd, het gaat niet om het koningshuis, maar om de koningin als ambtsdrager en als personificatie van de overheid. De gevoelens ten aanzien van het koningshuis als zodanig staan hier buiten.

Vervolgens wordt door het zingen van het Wilhelmus ook de verbondenheid van de kerk met de maatschappij tot uitdrukking gebracht. Christenen zoeken elkaar op en hechten veel waarde aan de omgang met gelijkgezinden. Voor allerlei doeleinden richten ze eigen organisaties op en hun overtuigingen staan niet zelden haaks op de in de maatschappij overheersende inzichten. Daaruit wordt soms de conclusie getrokken dat ze zich van de samenleving afkeren. Maar de kerk en haar leden vormen geen maatschappij in de maatschappij. Door het zingen van het Wilhelmus in de kerk – die de zichtbare manifestatie van de gemeenschap van de heiligen is – wordt onderstreept dat ze niet met hun rug naar de samenleving willen staan, maar zich daarmee verbonden weten en daarin en daarvoor verantwoordelijkheid willen dragen.
Met nationalisme heeft het zingen van het Wilhelmus niets te maken. “Een volkslied is bedoeld om te onderstrepen dat we bij één en dezelfde natie horen. Daarmee sluiten we automatisch anderen uit”, zo wordt iemand geciteerd. Er zijn ongetwijfeld veel volksliederen waarvan je dat met recht zou kunnen beweren. De meeste zijn in de 19e eeuw ontstaan, de eeuw van de natievorming en de nationalistische ideologieën. Veel teksten dragen daarvan de sporen. Dat is zeker ook het geval met Wien Neêrlands bloed dat tot 1933 als volkslied functioneerde.
Het bijzondere van het Wilhelmus is dat het is geschreven vèr voor de tijd dat men in termen van natie dacht. De tekst geeft geen aanleiding tot het koesteren van nationalistische gedachten of tot het uitsluiten van (groepen) mensen, zeker niet wanneer men de gehele tekst in ogenschouw neemt. Het voornemen in het nieuwe Liedboek voor de Kerken alleen het eerste en het zesde couplet op te nemen is daarom een tragische vergissing. Het is ook belangrijk het lied in zijn historische context te plaatsen. Daar ligt een mooie taak voor het onderwijs.

De meeste volksliederen verheerlijken mensen of heldendaden of vormen een lofzang op geschiedenis of land. Het Wilhelmus vormt daarop een uitzondering. Het is niet horizontaal gericht, alsof de samenleving haar eigen krachtbron zou zijn. Het wijst op God als haar schild en betrouwen. Door het zingen van het Wilhelmus doet de kerk een appel aan overheid en samenleving Gods soevereiniteit te erkennen. Zij spoort hen aan op hem te bouwen en hem te gehoorzamen als “de hoogste Majesteit” (vs 15).

In mijn gemeente wordt niet alleen het eerste en zesde maar ook het veertiende couplet gezongen. “Tot God wilt u begeven. Zijn heilzaam woord neemt aan.” Dat is niets anders dan wat in elke kerkdienst wordt verkondigd. Dat is ook de boodschap van de kerk voor de samenleving.

Missiedrang kent grenzen (2)

23 april 2012 1 reactie

De laatste aflevering van deze weblog ging over de grenzen in de evangelisatie. De aanleiding daartoe was De Grote Jezus Quiz, die de EO op Tweede Paasdag uitzond. Deze aflevering sluit daar in zekere zin op aan. Ook hier gaat het om de vraag hoe ver christenen mogen gaan om ongelovigen voor het evangelie te winnen. De aanleiding is nu een bericht in het Nederlands Dagblad van 21 april j.l., waarin wordt gemeld dat de gemeente die uit het kerkplantingsproject Stroom is voortgekomen, een verzoek heeft ingediend als zelfstandige gemeente in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV) te mogen worden opgenomen. Het adres van dat verzoek ligt voor de hand, want dit project is uit die kerken voortgekomen, met name de gemeente van Amsterdam (Centrum).

Eén en ander leidde echter tot onenigheid binnen de classis Amsterdam-Leiden, die hierover een beslissing moet nemen. Er zijn verschillende factoren die verklaren waarom Stroom niet zonder slag of stoot tot het kerkverband wordt toegelaten. In het bericht wordt vooral gewezen op het feit dat drie vrouwen deel uitmaken van de oudstenraad. Die is in feite wat in gereformeerde kerken de kerkenraad is. Deze vrouwen hebben daarmee de status van ambtsdrager. Maar de GKV kennen geen vrouwelijke ambtsdragers en het openstellen van het ambt voor vrouwen is tot op heden door kerkelijke vergaderingen altijd met principiële argumenten afgewezen. Overige verschilpunten komen hooguit zijdelings aan de orde. Kerkplanter Martijn Horsman wordt als volgt geciteerd: “[We] vragen aanvaard te worden zoals we nu zijn, want dit is de christelijke gemeenschap die we geworden zijn, inclusief hoe we het heilig avondmaal vieren, de doop bedienen en de leiding hebben ingevuld.” Het beleid ten aanzien van de doop kwam al eens aan de orde in een artikel in het Nederlands Dagblad op 12 november 2010 over de dooppraktijk in verschillende protestantse kerken (zie De doop onder vuur). In de Stroomgemeente worden alle kinderen gezegend en daarnaast ondergaan degenen die gedoopt worden “het complete ritueel”, zoals het werd uitgedrukt.

Het is van belang hier te noteren dat het besluit dienaangaande door de classis werd goedgekeurd. Dat werpt wel een bepaald licht op de huidige meningsverschillen op dezelfde classis. Wat is er veranderd? Ten aanzien van het besluit betreffende de doop schreef ik in bovengenoemd artikel: “De zegening is hier regel, de doop uitzondering. Op deze manier wordt de kinderdoop gereduceerd tot een spécialité de la maison voor wie daarop prijs stelt. Een Schriftuurlijke basis ontbreekt daarvoor geheel, evenals voor de praktijk van het zegenen van pasgeboren kinderen. Kerkelijke afspraken daarover bestaan ook niet. Hoe je het ook wendt of keert, ook hier wordt de kinderdoop als wezenlijk element van de leer van de Schrift ondermijnd.”

Men zou met recht kunnen beweren dat de bezwaren tegen de kerkelijke praktijk bij Stroom een beetje mosterd na de maaltijd zijn. Met betrekking tot de doop had men al een concessie gedaan aan de inmiddels gegroeide praktijk. Waarom zet men dan nu de hakken in het zand? Heeft dat te maken met de ambtelijke status van enkele vrouwen? Zou dat meer tegen de Schrift ingaan dan de dooppraktijk in deze gemeente? Het is in dit verband dienstig erop te wijzen dat de gereformeerde belijdenis zich over de vraag of vrouwen een kerkelijk ambt mogen bekleden, niet uitlaat. De doop wordt daarentegen uitvoerig behandeld. Heeft de classis, door in te stemmen met het compromis over de doop, de slag niet al verloren en wordt in feite nu geen achterhoedegevecht gevoerd?

Hoe de onderhavige kwestie moet worden opgelost is volstrekt onduidelijk. Volgens een verklaring van de classis lagen de standpunten zover uiteen dat van een besluit nog geen sprake kon zijn. In het najaar wordt de zaak opnieuw geagendeerd en in de tussentijd zal door gesprekken gepoogd worden nader tot elkaar te komen. Ik zou eigenlijk niet weten hoe men hier tot een voor alle zijden bevredigende oplossing kan komen. Daarvoor is de in de Stroomgemeente gegroeide praktijk te ver verwijderd van wat in de GKV gebruikelijk is. De oorzaak moeten deze kerken – en dan met name die in de classis – vooral bij zichzelf zoeken. Wanneer dit kerkplantingsproject vanaf het begin duidelijk kerkelijk was ingekaderd en ook naar buiten toe geen onduidelijkheid was geschapen over de (toekomstige) identiteit, zou het probleem zich niet – of niet in die mate – hebben voorgedaan. Het feit dat Horsman meldt dat pas na een “heftig intern debat” besloten is binnen de GKV te blijven is veelzeggend. Daarover had nooit onduidelijkheid mogen bestaan, gezien het feit dat dit project van de GKV uitging.

Er is vanaf het begin een grote mate van vrijblijvendheid in het project geslopen. Dat komt ook tot uitdrukking in het identiteitsdocument waarin de visie op de gemeente is vastgelegd. Die gaat vooral over het hoe van het geloven en het gemeente-zijn, maar nauwelijks over de inhoud van het geloof. Het document suggereert een grote mate van vrijblijvendheid. Die indruk wordt bevestigd door de manier waarop Horsman volgens het Nederlands Dagblad tegen de meningsverschillen binnen het kerkverband aankijkt. “Natuurlijk is het gesprek met elkaar over wat de Bijbel daarover zegt mogelijk, zegt hij. ‘Daarom heb je elkaar als kerken nodig.’ Maar dat is wat anders dan afspraken aan elkaar opleggen op een manier die geen ruimte biedt aan nieuwe missionaire gemeenschappen die nu eenmaal niet gevormd zijn naar de vrijgemaakte kerkcultuur.” Wat is de zin van gesprekken over wat de Bijbel zegt, wanneer die volstrekt vrijblijvend zijn? En behoren de manier waarop doop en avondmaal bediend worden en de wijze waarop de kerk geregeerd wordt tot de ‘vrijgemaakte kerkcultuur’ of zouden die iets met de gereformeerde religie te maken kunnen hebben, zoals die in de belijdenis wordt verwoord?

Wat vanaf het begin is scheefgegroeid valt nauwelijks meer recht te zetten. Als de gemeente wordt toegelaten onder de voorwaarde dat ze de gegroeide praktijk op een aantal punten aanpast aan die van het kerkverband zal dat ongetwijfeld tot gevolg hebben dat een aantal leden van de gemeente zal afhaken. Zij zouden zich om de tuin geleid kunnen voelen omdat de gemeente uiteindelijk een andere identiteit aanneemt dan waarmee ze zich aanvankelijk had gepresenteerd. Daar hebben ze dan nog gelijk in ook. Dat had voorkomen kunnen worden wanneer er vanaf het begin duidelijkheid was geweest over de gereformeerde identiteit van de kerkplantingsgemeente en er duidelijke grenzen waren getrokken ten aanzien van de aanpassing aan de cultuur van de doelgroep.
Een toelating zonder voorwaarden is alleen mogelijk wanneer men aanvaardt dat de gereformeerde religie in verschillende smaken verkrijgbaar is en de belijdenis reduceert tot één van de mogelijke interpretaties van de Schrift. Daarmee is dan wel de principiële basis onder de binding van ambtsdragers aan de belijdenis weggevallen. Die kan men dan beter bij het grofvuil zetten.

Maar dan zijn de Gereformeerde Kerken wel opgehouden gereformeerd te zijn.

Missiedrang kent grenzen

15 april 2012 1 reactie

Het heeft heel wat stof doen opwaaien, De Grote Jezus Quiz, die de EO op Tweede Paasdag uitzond. Er kwam een storm van kritiek, waarvan de teneur was dat het programma inhoudsloos, te lollig en zelfs godslasterlijk was. Arjan Lock, één van de directeuren van de EO, heeft inmiddels zijn verontschuldigingen aangeboden. Hij voelt zich persoonlijk verantwoordelijk, vooral omdat hij de uitzending van tevoren had gezien en die niet heeft tegengehouden. Volgens hem heeft de omroep zich vergaloppeerd in zijn verlangen de doelgroep van Nederland 3 met het evangelie te bereiken. In het Nederlands Dagblad van 11 april j.l. zegt hij als reactie op de opmerking dat sommige kijkers het programma godslasterlijk vonden dat, als hij hun mening had gedeeld, het programma uiteraard niet was uitgezonden. Daarmee maakt hij zich er wat erg gemakkelijk vanaf.

Vooropgesteld, ik heb het programma niet gezien. De titel alleen al stuit me tegen de borst. Het is in bepaalde christelijke kringen – en helaas vormen reformatorische kerken daarop geen uitzondering meer – gebruikelijk frequent over Jezus te spreken. Dat gebeurt meestal met de beste bedoelingen. Maar enige bezinning is hier wel op haar plaats. Sommigen spreken over Jezus alsof hij hun vriendje is. Vrijmoedigheid slaat niet zelden om in vrijpostigheid. Maar ook zonder dat kan het herhaaldelijk spreken over Jezus grenzen aan het ijdel gebruik van zijn naam. Dat is zeker ook het geval in de liedbundel Opwekking. Zowel in de liturgie als in de prediking zou iets meer ingetogenheid en eerbied op dit punt gewenst zijn. Dat geldt nog te meer bij het gebruik van de naam Jezus in de publieke samenleving.

Omdat ik de uitzending niet gezien heb, matig ik me er geen oordeel over aan. De citaten die hier en daar te lezen waren maken het wel begrijpelijk dat sommige EO-leden de uitzending als godslasterlijk betitelden. Maar laten we niet gemakkelijk denken over de taak die de EO zich stelt: het evangelie uitdragen onder een groeiende groep van kijkers die geen enkele kennis van het christelijk geloof heeft en misschien niet eens gewend is bij andere dan materiële dingen stil te staan. Dat de EO zich die taak stelt verdient waardering en het is beter mee te denken met programmamakers dan hen vanaf de zijlijn te bekritiseren. Dat wil niet zeggen dat er geen kritische vragen gesteld mogen of zelfs moeten worden. De belangrijkste vraag is niet welke aanpak wel of niet door de beugel kan of hoever je kunt en mag gaan om het evangelie aan de man te brengen. Daarachter ligt een belangrijker en fundamenteler vraag: waar komt het geloof vandaan?

Daarmee zijn we bij één van de kernen van het christelijk geloof. Juist hier scheiden zich de wegen binnen de christelijke wereld. Aan de ene kant staan de evangelischen, die een sterk remonstrants gekleurde opvatting hebben over de manier waarop mensen tot geloof komen. Aan de mens wordt een grote rol toebedeeld. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in het spreken over ‘kiezen voor God’, of – in evangelische kring gebruikelijker – ‘kiezen voor Jezus’. Dat heeft z’n weerslag in de ijver waarmee het evangelie wordt uitgedragen. Ook daarin speelt de mens een grote rol. Het hangt in hoge mate van hem af of ongelovigen met het evangelie worden geconfronteerd. Dat leidt niet zelden tot een nogal dwingende, bijna zelotische manier van evangeliseren. Het wordt de mensen bijna door de strot geduwd. De uitspraak van Jezus zoals weergegeven in Lukas 14,23 – “Dwingt ze om in te gaan” (vertaling NBG, 1951) – wordt weliswaar niet zo letterlijk genomen als door de rooms-katholieke kerk in het verleden, maar van een zeer sterke drang kan toch wel gesproken worden.

Aan de andere kant staan de kerken van de Reformatie. De gereformeerde belijdenis laat een heel ander geluid horen. Hier ligt alle nadruk op het geloof als een werking van de heilige Geest. In zijn soevereiniteit schenkt God het geloof aan wie hij wil en hij onthoudt het ook aan wie hij wil. De heilige Geest voert de wil van de Vader uit. Wanneer hij iemand tot geloof wil brengen, schakelt hij in de regel mensen in. Maar hij is van hen niet afhankelijk. Ook buiten hun activiteiten om kan hij het geloof in mensen werken. Het hangt uiteindelijk niet van mensen af of iemand tot geloof komt. Het hangt evenmin van menselijke inspanningen af of iemand met het evangelie geconfronteerd wordt.

Dat geeft ontspanning en rust. We hoeven ons niet in allerlei mogelijke en onmogelijke bochten te wringen om mensen te bereiken die door een bijna onoverbrugbare kloof van het christelijk geloof gescheiden worden. Menselijke mogelijkheden mogen tekortschieten, de heilige Geest heeft een onbeperkt aantal pijlen op zijn boog. Geen kloof is te wijd om door hem overwonnen te worden. Dat besef geeft de vrijmoedigheid om halt te houden, wanneer een methode van evangelisatie een reëel risico meebrengt dat Gods naam eerder gelasterd dan geëerd wordt. Daarmee wordt niet alleen zijn naam hooggehouden, op deze manier wordt ook zijn soevereiniteit gerespecteerd. Wie weet of het niet zijn wil is dat bepaalde mensen niet bereikt worden?

Missiedrang moet grenzen kennen. Dat is geen gemakzucht, maar eerbied voor het werk van de heilige Geest.

Tolerantie op voorwaarden

Nederland gold altijd als een voorbeeld van tolerantie. Zaken die elders op veel weerstand stuitten of zelfs de overheid ertoe brachten in actie te komen, werden in Nederland getolereerd, hetzij openlijk hetzij oogluikend. Gedogen was toen een woord dat stond voor openheid ten aanzien van opvattingen en gedragingen door minderheden, tegenwoordig voor de opstelling van een politieke beweging die weinig opheeft met tolerantie.

Zie verder Dingen van de Dag.

Categorieën:Uncategorized