Archief

Archive for september, 2013

Verlegen met kerkverlating

Er zal waarschijnlijk geen enkele gereformeerde kerk te vinden zijn die niet van tijd tot tijd geconfronteerd wordt met onttrekkingen. Dit verschijnsel is van alle tijden. Het lijkt er wel op dat er sprake is van een stijgende lijn. Dat heeft allerlei oorzaken. Daartoe behoort onder andere dat veel gemeenteleden een sociaal netwerk hebben dat wijder is dan dat van de kerkelijke gemeente of het kerkverband. Daarmee is een factor verdwenen die vroeger wellicht mensen ervan weerhield de band met de kerkelijke gemeente te verbreken. Over de oorzaken van de kerkverlating gaat het me nu hier niet. Ik wil de aandacht richten op de manier waarop kerkelijke gemeenten met het verschijnsel van onttrekkingen en met individuele kerkverlaters omgaan.

Die is door de jaren heen nogal veranderd. Dat stel ik vast op grond van eigen waarneming, maar ik vermoed dat mijn constatering weinig tegenspraak zal ontmoeten. Als ik me niet vergis is er meer aandacht voor de achtergrond van kerkverlating en vindt dit haar weerslag in de manier waarop een onttrekking aan de gemeente wordt meegedeeld alsmede de wijze waarop die in het gebed tijdens de kerkdienst aan de orde komt. Dat is winst. De ene onttrekking is de andere niet. Het maakt nogal verschil of kerkverlating het resultaat is van een afscheid van het christelijk geloof als zodanig dan wel een keuze voor een ander kerkgenootschap of geloofsgemeenschap. Dat mag ook in de afkondiging en het gebed tot uitdrukking komen.

Ik laat de eerste categorie hier verder buiten beschouwing. Onder ‘kerkverlater’ versta ik hier een kerklid dat zich onttrekt aan de gemeente en zich aansluit bij een andere kerkelijke gemeenschap.

Wanneer aan de gemeente moet worden meegedeeld dat een broeder of zuster – of zelfs een heel gezin – zich aan de gemeente heeft onttrokken en zich bij een andere kerkelijke gemeenschap heeft gevoegd, hoe wordt daarop dan gereageerd? Het kan zijn dat de gemeente de hand in eigen boezem steekt. Is er genoeg gedaan om de desbetreffende broeder of zuster vast te houden? Werd aan hem of haar de ruimte gegeven waarop hij of zij – ook naar de normen van de Schrift – recht mocht laten gelden? Het is terecht dat zulke vragen eerlijk onder ogen worden gezien. Wanneer geconstateerd moet worden dat er op dat punt het één en ander aan schortte, dan is schuldbelijdenis, vooral ook in het gebed, noodzakelijk.

Juist wanneer iemand de keuze voor een andere gemeente maakt, komt de realiteit van de kerkelijke verdeeldheid nadrukkelijk in beeld. In het gebed wordt die aan God voorgelegd en wordt het verlangen naar eenheid uitgesproken. Het is terecht dat dit een regelmatig terugkerend punt van gebed is. Ik heb daar eerder aandacht aan besteed. Maar moet dat ook bij een onttrekking aan de orde komen? Gebed om eenheid is nodig, maar volstaat niet. Er moet ook concreet aan kerkelijke eenheid gewerkt worden. Zeker hier moeten bidden en werken hand in hand gaan. En juist daar zit het probleem. Wanneer iemand zich onttrekt om zich te voegen bij een evangelische gemeente of een gemeente die tot het kerkverband van de PKN behoort, is het dan niet wat goedkoop te lamenteren over de kerkelijke verdeeldheid? Het staat immers bij voorbaat vast dat eenheid met de desbetreffende gemeenten er niet in zit. De kerkenraad van de gemeente van de kerkverlater zal waarschijnlijk ook geen concrete stappen zetten om met zo’n gemeente gesprekken aan te gaan met het oog op eenheid. Maar dan wordt het gebed om die eenheid onoprecht. Wanneer eenheid geen realistische optie is, moet men het gebed om die eenheid achterwege laten.

Kritische zelfbeschouwing en publieke treurnis over kerkelijke verdeeldheid zijn op zichzelf positief te waarderen. Ik vermoed echter dat ze in dit geval een uiting zijn van groeiende verlegenheid met kerkverlating. Ik kan me van enkele decennia geleden herinneren dat in zo’n geval werd gebeden om terugkeer van de kerkverlater naar de gemeente. Dat hoor je nu nog zelden. Zelfs voorgangers die er niet van verdacht kunnen worden dat ze het belang van de kerk relativeren, lijken zich op dit punt terughoudend op te stellen.

Dat is merkwaardig. Ze hebben zich immers verplicht de leer van de kerk niet alleen te verdedigen, maar die ook actief uit te dragen. Ten aanzien van de kerk is de Nederlandse Geloofsbelijdenis volstrekt duidelijk. In artikel 29 wordt uitgesproken aan welke kenmerken men de ‘ware kerk’ kan herkennen. Die fungeren dan als toetssteen voor de vraag of de kerk waarvan men lid is, als ‘kerk van Christus’ mag worden betiteld. In zijn ‘Kruimeldief’ onder de titel ‘Warme gemeente (3)’ schrijft ds. A.H. Verbree: “Ik wil elke christen oproepen de eigen gemeente trouw te blijven” (Nederlands Dagblad, 15.6.13). Dat is een juist uitgangspunt. Het lidmaatschap van een gemeente is immers geen toeval. De meeste mensen zijn in eerste instantie lid van de kerkelijke gemeenschap waarin ze geboren zijn. Daarin komt Gods leiding in hun leven tot uitdrukking. Een gemeente waarin je door God bent geplaatst, laat je niet zomaar in de steek. Daar ligt je eerste verantwoordelijkheid. Aan die gemeente mankeert ongetwijfeld van alles. Maar dat is geen reden dan maar weg te lopen en het elders te proberen. Aan elke gemeente mankeert immers wel wat. Maar aan die trouw aan de gemeente is wel een grens. Elk kerklid heeft de taak de kerkelijke gemeenschap waartoe hij behoort, steeds weer te toetsen aan de normen waaraan de kerk volgens de Schrift moet voldoen. De Nederlandse Geloofsbelijdenis geeft daarvan een samenvatting.

Ieder kerklid heeft dus de taak zich af te vragen: is mijn kerk naar de norm van de Schrift ‘kerk van Christus’? Wie die vraag bevestigend beantwoordt, mag niet weg. Wie de vraag met “nee” moet beantwoorden, mag niet blijven. Artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt korte metten met elke vrijblijvendheid ten aanzien van het lidmaatschap van de kerk. Er kan geen sprake van zijn dat gelovigen de vrijheid hebben te kiezen bij welke kerk ze zich zullen aansluiten.

Wanneer men ervan overtuigd is ‘kerk van Christus’ te zijn is het volkomen normaal – dat wil zeggen: “volgens de norm” – te bidden om de terugkeer van de kerkverlater naar de kerk die hij verliet. Wie dat nalaat doet de betrokkene, de kerk en vooral de Heer van de kerk tekort.