Archief

Posts Tagged ‘kerkverlating’

Verbinding zonder fundament

Als ik me niet vergis is sinds het begin van deze eeuw een activiteit die men met een goed Nederlands woord trendwatching noemt, nogal populair. Er zijn zelfs mensen die er hun beroep van gemaakt hebben. Ze komen af en toe in de media opdraven om bepaalde ontwikkelingen te duiden en in hun glazen bol te kijken om te voorspellen hoe het de komende jaren verder zal gaan. Het kan overal over gaan: de toekomst van het winkelbedrijf, mode, duurzaamheid, noem maar op. Ze vertellen ons graag wat we zien – want dat schijnen we zelf niet te kunnen – en vertellen ons dan wat we de komende jaren ongetwijfeld nog zullen gaan zien.

Ik weet niet of er ook kerkelijke trendwatchers bestaan. Daar lijkt in elk geval wel een terrein braak te liggen, want er is het nodige aan de hand. En ook al kunnen we zien wat dat is – de christelijke kranten laten niet na er melding van te maken – kan het toch zinvol zijn dat iemand de zaken samenvat en in een perspectief zet, zeker gezien de grote variëteit in het kerkelijke landschap.

Er is bijna geen kerk waarin niet iets aan de hand is. Al die ontwikkelingen zou je geïsoleerd kunnen bekijken, maar wellicht zijn er ook bepaalde patronen te ontwaren. Nu wil ik me zelf niet de mantel van trendwatcher omhangen. Die past me niet en bij de pretenties van trendwatchers voel ik me allerminst thuis. Het zijn maar al te vaak broodetende profeten.

Niettemin wil ik dit weblog in de komende maanden toch gebruiken om wat observaties van de laatste jaren met de lezer te delen. Wie zelf de kerkelijke ontwikkelingen volgt, bijvoorbeeld via christelijke media, zowel in gedrukte als in digitale vorm, zal ongetwijfeld bekende zaken tegenkomen. Zit er wellicht een bepaald verband tussen ontwikkelingen die op het eerste gezicht niet direct iets met elkaar te maken hebben?

Kerkverlating lijkt een actueel thema. Dat was het altijd al, want kerkverlating is niet iets van gisteren of eergisteren. Toch lijkt het erop dat de manier waarop het aan de orde gesteld wordt, anders is dan vroeger – zeg een paar decennia geleden. Men maakte zich toen vooral zorgen over de jongeren, globaal genomen mensen tussen middelbare-schoolleeftijd en midden 20. Mede daaruit is het verschijnsel van de jeugdkerken voortgekomen. Vanuit de idee dat het zaad van de kerkverlating vaak al vroeger gezaaid is, werd ook in orthodoxere kerken gegrepen naar het middel van bijbelklassen voor kinderen van basisschoolleeftijd. Zoiets noemde men vroeger in de meer vrijzinnige wereld ‘nevendienst’, maar zo mocht dat uiteraard niet heten, al is het verschil in karakter minimaal.

Het lijkt me dat de laatste tijd de aandacht vooral uitgaat naar jongvolwassenen, zeg maar de generatie die op de jongeren zoals hiervoor omschreven volgt. Dan hebben we het over mensen die bezig zijn hun eigen leven vorm te geven en op te bouwen. Mensen die wellicht bezig zijn hun draai te vinden in een beroep en een gezin stichten. Kerkelijke waarnemers, maar ook kerkenraden, constateren dat ook onder die groep – of misschien zelfs juist onder die groep – de kerkverlating sterk toeneemt. Daarbij is niet altijd sprake van een formele breuk met de kerk. Veel van dit soort mensen komen gewoon nooit in de kerk. Kerkenraden raken het zicht op hen kwijt en slagen er niet in echt contact met hen te maken. Een aparte categorie vormen diegenen die het doen van openbare geloofsbelijdenis eindeloos uitstellen. Waren vroeger doopleden ouder dan 20 jaar de uitzondering, dat is nu inmiddels al vrij normaal. Het is niet zo vergezocht te vermoeden dat van uitstel maar al te vaak afstel komt.

Wat te doen? Nog nooit heeft iemand het ei van Columbus gevonden en de kans dat iemand het ooit vindt, lijkt me verwaarloosbaar klein. Wat me wel opvalt is dat tegenwoordig degenen die zich met dit onderwerp bezighouden, niet zelden overlopen van begrip voor kerkverlaters. Nu is daarmee op zichzelf niets mis. Wie zichzelf kent, zal niet gemakzuchtig de staf breken over wie de kerk verlaat. Wie dat niet doet, heeft dat uiteindelijk niet aan zichzelf te danken. Maar dat begrip kan niet het einde van het verhaal zijn.

Neem nu een betoog als dat van Alain Verheij, zelfbenoemd ‘twittertheoloog’, in het Nederlands Dagblad (14.11.19). Hij noemt een aantal gevallen van jongvolwassenen die de kerk vaarwel gezegd hebben. “Marie ging weg omdat haar kerk homofoob was. Geef haar eens ongelijk. Rutger vertrok toen hij de evolutietheorie had leren kennen. Had hij in de kerk nog nooit van gehoord.” In het vervolg laat hij uitvoerig zien wat er allemaal is misgegaan en nog steeds misgaat. Dat is niet zo moeilijk. Maar een uitweg ziet hij niet. “We kunnen nu nog schakelen – mits die twintigers en dertigers zich over hun arrogante weerzin heen zetten en contact gaan leggen met de oudere traditie en medegelovigen. Mits die aloude kerkmannen van hun onaantastbare troon stappen en ruimte bieden aan de diverse toekomst. Mits die lethargische middengeneratie van veertigers en vijftigers eens een keer zelfbewust en actief de broodnodige bruggen gaat slaan.” Maar hoe moet dat dan, bruggen slaan? Heb je daarvoor niet op z’n minst twee stevige wallen nodig? Maar die lijken er niet te zijn. Aan het eind noemt hij als kern van wat op het spel staat: gemeenschapszin. Het probleem is alleen dat die gemeenschapszin ergens op gebaseerd moet zijn. Dan zul je er toch niet aan ontkomen iets als een norm of een anker te omschrijven.

En dan zitten we al direct met een ander probleem. Waar vroeger allerlei christelijke ‘opiniemakers’ precies wisten hoe het zat en niet bang waren hun opvattingen ook publiek uit te dragen (denk aan uitzendingen van de EO), heerst nu vooral bedremmeld stilzwijgen of wordt wat onduidelijk gemompeld als het bijvoorbeeld om zaken gaat die in de christelijke ethiek een belangrijke plaats innemen. De duidelijkheid heeft plaatsgemaakt voor veel enerzijds-anderzijdsredeneringen. Men neemt steeds vaker zijn toevlucht tot wat men als de kern van het evangelie beschouwt. Dat – kort gezegd – de verzoening door Christus’ lijden de kern van het evangelie is, behoeft geen betoog. Maar volgt daaruit dat al het overige dat in de Schrift naar ons toekomt, van minder belang is?

Op 14 november schreef Aad Kamsteeg een artikel in het Nederlands Dagblad waarin hij uitlegt waarom hij naar de kerk blijft gaan. Daar staan veel mooie dingen in, maar ik ben waarschijnlijk niet de enige die struikelt over deze zinsnede: “En ik zie vooral dat wat samenbindt ver uitstijgt boven het feit dat mijn kerkelijke buurman anders denkt over vrouw in het ambt, samenwonende homo’s of wat ook.” Is het erg vreemd dat, wanneer je met dankbaarheid constateert dat je buurman uit genade wil leven, je toch wel wat moeite hebt met zijn opvatting dat de Tien Geboden hun tijd gehad hebben, dat je met je geld mag doen wat je wilt, dat je best mag vinden dat mensen met een andere huidskleur, van allochtone afkomst of aanhangers van een andere religie hier niets te zoeken hebben? Zouden er echt geen dingen zijn die kerkscheidend mogen – of zelfs moeten – zijn? Het is mijn indruk dat steeds meer christenen daar ja op zeggen, zolang het om zaken gaat die ons samenleven als mensen raken. Maar als het om de persoonlijke ethiek gaat – zaken rond huwelijk en gezin of ook onze manier van kerk-zijn – verstrikken ze zich in mitsen en maren of nemen hun toevlucht tot drogredeneringen om maar niet een duidelijk standpunt te hoeven innemen.

Daaruit mag de conclusie worden getrokken dat op het vlak van de christelijke ethiek een verschuiving heeft plaatsgevonden van de personele ethiek naar de publieke moraal. Dat is een onderwerp waarover wel meer te zeggen valt en dat ik daarom op dit moment verder laat rusten. Ik hoop later daarop afzonderlijk terug te komen.

Een belangrijk motief in het streven van de Christenunie is het zoeken naar verbinding in een maatschappij waarin mensen maar al te vaak tegenover elkaar staan. Vooral de politiek leider, Gert-Jan Segers, profileert zich op dat thema. Op zichzelf is dat een mooi streven, maar er past ook enige scepsis. Want wat moet dan de gemeenschappelijke grond zijn die de bodem kan vormen waarop mensen tot elkaar kunnen komen? Dat is lastig in een samenleving die zo verschilt in opvattingen en manier van leven. Datzelfde geldt van de kerk. Verheij heeft helemaal gelijk wanneer hij het belang van gemeenschapszin onderstreept. Maar wat is dan dat gemeenschappelijke? Hoe kun je over problemen rond kerkverlating spreken zonder de bijbel open te slaan?

Eén van de artikelen van de Apostolische Geloofsbelijdenis spreekt over de ‘gemeenschap van de heiligen’. Deze belijdenis wordt tot de oecumenische belijdenisgeschriften gerekend. Dat wil zeggen dat ze wereldwijd, door kerken van allerlei snit, wordt aanvaard. Maar dat betekent niet dat die belijdenis overal dezelfde status heeft en door elke kerk op dezelfde manier wordt uitgelegd. ‘The devil is in the detail’, zegt een Engels spreekwoord. Met andere woorden: het is niet voldoende wanneer men dezelfde woorden onderschrijft. De geschiedenis leert dat het nodig is die woorden nader uit te leggen. Dan komen de verschillen al snel aan de oppervlakte.

Eenheid kan zomaar schijneenheid zijn. Wie uit de genade van Christus wil leven, zal daaraan ook de consequentie moeten verbinden dat hij zich in heel zijn leven laat leiden door de wil van God, zoals die in de Schrift naar voren komt. Niet om op die manier iets te verdienen, maar omdat de wet – in de meest brede zin van het woord – de ‘regel van de dankbaarheid’ is. Het maakt dus echt wel wat uit, wat mensen in de kerk van allerlei zaken vinden die kennelijk voor steeds meer christenen van weinig gewicht zijn. Wie het christelijk geloof wil beperken tot ‘verzoening door voldoening’ en al het andere van relatief ondergeschikt belang acht, heeft daarbij de apostelen in elk geval niet aan zijn kant. Ze sporen de gemeenten steeds weer aan ook bijvoorbeeld op het vlak van de ethiek ernst te maken met de navolging van Christus. En hun prediking heeft wel als kern de verzoening door Christus’ lijden, maar beperkt zich daartoe niet. We moeten wel rekenen met verschillen in soortelijk gewicht binnen het ene evangelie. Maar wanneer zaken van minder gewicht zijn, betekent dat niet dat ze middelmatig zijn en dat je daarvan mag vinden wat je wilt. De Schrift is een eenheid en daarin kun je niet gaan winkelen. De verleiding is groot mee te nemen wat je lekker vindt en in de schappen te laten liggen wat je minder goed uitkomt. Dat is de manier waarop de zelfbenoemde ‘cultuurchristenen’ met het christelijk geloof omgaan. Maar juist de belijdenissen – de oecumenische en daarnaast ook de gereformeerde belijdenissen die deze op verschillende manieren uitwerken – laten zien dat de boodschap van de Schrift een eenheid is.

Zonder dat fundament is elke poging tot verbinding gedoemd te mislukken.

Verlegen met kerkverlating

Er zal waarschijnlijk geen enkele gereformeerde kerk te vinden zijn die niet van tijd tot tijd geconfronteerd wordt met onttrekkingen. Dit verschijnsel is van alle tijden. Het lijkt er wel op dat er sprake is van een stijgende lijn. Dat heeft allerlei oorzaken. Daartoe behoort onder andere dat veel gemeenteleden een sociaal netwerk hebben dat wijder is dan dat van de kerkelijke gemeente of het kerkverband. Daarmee is een factor verdwenen die vroeger wellicht mensen ervan weerhield de band met de kerkelijke gemeente te verbreken. Over de oorzaken van de kerkverlating gaat het me nu hier niet. Ik wil de aandacht richten op de manier waarop kerkelijke gemeenten met het verschijnsel van onttrekkingen en met individuele kerkverlaters omgaan.

Die is door de jaren heen nogal veranderd. Dat stel ik vast op grond van eigen waarneming, maar ik vermoed dat mijn constatering weinig tegenspraak zal ontmoeten. Als ik me niet vergis is er meer aandacht voor de achtergrond van kerkverlating en vindt dit haar weerslag in de manier waarop een onttrekking aan de gemeente wordt meegedeeld alsmede de wijze waarop die in het gebed tijdens de kerkdienst aan de orde komt. Dat is winst. De ene onttrekking is de andere niet. Het maakt nogal verschil of kerkverlating het resultaat is van een afscheid van het christelijk geloof als zodanig dan wel een keuze voor een ander kerkgenootschap of geloofsgemeenschap. Dat mag ook in de afkondiging en het gebed tot uitdrukking komen.

Ik laat de eerste categorie hier verder buiten beschouwing. Onder ‘kerkverlater’ versta ik hier een kerklid dat zich onttrekt aan de gemeente en zich aansluit bij een andere kerkelijke gemeenschap.

Wanneer aan de gemeente moet worden meegedeeld dat een broeder of zuster – of zelfs een heel gezin – zich aan de gemeente heeft onttrokken en zich bij een andere kerkelijke gemeenschap heeft gevoegd, hoe wordt daarop dan gereageerd? Het kan zijn dat de gemeente de hand in eigen boezem steekt. Is er genoeg gedaan om de desbetreffende broeder of zuster vast te houden? Werd aan hem of haar de ruimte gegeven waarop hij of zij – ook naar de normen van de Schrift – recht mocht laten gelden? Het is terecht dat zulke vragen eerlijk onder ogen worden gezien. Wanneer geconstateerd moet worden dat er op dat punt het één en ander aan schortte, dan is schuldbelijdenis, vooral ook in het gebed, noodzakelijk.

Juist wanneer iemand de keuze voor een andere gemeente maakt, komt de realiteit van de kerkelijke verdeeldheid nadrukkelijk in beeld. In het gebed wordt die aan God voorgelegd en wordt het verlangen naar eenheid uitgesproken. Het is terecht dat dit een regelmatig terugkerend punt van gebed is. Ik heb daar eerder aandacht aan besteed. Maar moet dat ook bij een onttrekking aan de orde komen? Gebed om eenheid is nodig, maar volstaat niet. Er moet ook concreet aan kerkelijke eenheid gewerkt worden. Zeker hier moeten bidden en werken hand in hand gaan. En juist daar zit het probleem. Wanneer iemand zich onttrekt om zich te voegen bij een evangelische gemeente of een gemeente die tot het kerkverband van de PKN behoort, is het dan niet wat goedkoop te lamenteren over de kerkelijke verdeeldheid? Het staat immers bij voorbaat vast dat eenheid met de desbetreffende gemeenten er niet in zit. De kerkenraad van de gemeente van de kerkverlater zal waarschijnlijk ook geen concrete stappen zetten om met zo’n gemeente gesprekken aan te gaan met het oog op eenheid. Maar dan wordt het gebed om die eenheid onoprecht. Wanneer eenheid geen realistische optie is, moet men het gebed om die eenheid achterwege laten.

Kritische zelfbeschouwing en publieke treurnis over kerkelijke verdeeldheid zijn op zichzelf positief te waarderen. Ik vermoed echter dat ze in dit geval een uiting zijn van groeiende verlegenheid met kerkverlating. Ik kan me van enkele decennia geleden herinneren dat in zo’n geval werd gebeden om terugkeer van de kerkverlater naar de gemeente. Dat hoor je nu nog zelden. Zelfs voorgangers die er niet van verdacht kunnen worden dat ze het belang van de kerk relativeren, lijken zich op dit punt terughoudend op te stellen.

Dat is merkwaardig. Ze hebben zich immers verplicht de leer van de kerk niet alleen te verdedigen, maar die ook actief uit te dragen. Ten aanzien van de kerk is de Nederlandse Geloofsbelijdenis volstrekt duidelijk. In artikel 29 wordt uitgesproken aan welke kenmerken men de ‘ware kerk’ kan herkennen. Die fungeren dan als toetssteen voor de vraag of de kerk waarvan men lid is, als ‘kerk van Christus’ mag worden betiteld. In zijn ‘Kruimeldief’ onder de titel ‘Warme gemeente (3)’ schrijft ds. A.H. Verbree: “Ik wil elke christen oproepen de eigen gemeente trouw te blijven” (Nederlands Dagblad, 15.6.13). Dat is een juist uitgangspunt. Het lidmaatschap van een gemeente is immers geen toeval. De meeste mensen zijn in eerste instantie lid van de kerkelijke gemeenschap waarin ze geboren zijn. Daarin komt Gods leiding in hun leven tot uitdrukking. Een gemeente waarin je door God bent geplaatst, laat je niet zomaar in de steek. Daar ligt je eerste verantwoordelijkheid. Aan die gemeente mankeert ongetwijfeld van alles. Maar dat is geen reden dan maar weg te lopen en het elders te proberen. Aan elke gemeente mankeert immers wel wat. Maar aan die trouw aan de gemeente is wel een grens. Elk kerklid heeft de taak de kerkelijke gemeenschap waartoe hij behoort, steeds weer te toetsen aan de normen waaraan de kerk volgens de Schrift moet voldoen. De Nederlandse Geloofsbelijdenis geeft daarvan een samenvatting.

Ieder kerklid heeft dus de taak zich af te vragen: is mijn kerk naar de norm van de Schrift ‘kerk van Christus’? Wie die vraag bevestigend beantwoordt, mag niet weg. Wie de vraag met “nee” moet beantwoorden, mag niet blijven. Artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt korte metten met elke vrijblijvendheid ten aanzien van het lidmaatschap van de kerk. Er kan geen sprake van zijn dat gelovigen de vrijheid hebben te kiezen bij welke kerk ze zich zullen aansluiten.

Wanneer men ervan overtuigd is ‘kerk van Christus’ te zijn is het volkomen normaal – dat wil zeggen: “volgens de norm” – te bidden om de terugkeer van de kerkverlater naar de kerk die hij verliet. Wie dat nalaat doet de betrokkene, de kerk en vooral de Heer van de kerk tekort.