Archief

Archive for maart, 2012

Het kerklied en de kerkliedjes (2)

Tot de top-drie van onderwerpen waarover onder kerkmensen de emoties hoog kunnen oplopen, behoort ongetwijfeld de liturgie, en dan vooral het muzikale aspect daarvan. Hoe zou dat komen? Blijkbaar maakt muziek iets in mensen los, niet maar eerst verstandelijk, maar vooral emotioneel. Toen ooit een predikant aan het begin van zijn preek vroeg wie er van zingen hield, gingen vrijwel alle handen omhoog. Kennelijk laat muziek maar weinig mensen onberoerd.

Dat heeft Maarten Luther in de 16e eeuw al begrepen. Afgezien van het feit dat hij zelf een muziekliefhebber was, geloofde hij ook dat goede muziek de duivel op een afstand houdt: “Muziek verdrijft de duivel”. Dat heeft hem ongetwijfeld ook geïnspireerd tot zijn streven de gemeente aan het zingen te krijgen. Het gevolg was een stroom van teksten die door componisten op muziek werden gezet. Dat Luther belang hechtte aan muziek als onderdeel van het christelijk leven had hij niet van zichzelf. Hij kon zich daarbij beroepen op de bijbel. Door de hele bijbel heen wordt bij allerlei gelegenheden gezongen. Denk maar aan het loflied na de doortocht door de Schelfzee, na de uittocht uit Egypte. En het meest indrukwekkende bewijs van het belang van de muziek is het boek van de Psalmen, dat Luther “een kleine bijbel” noemde – een soort samenvatting van alles wat in de bijbel geschreven staat.

Het is dus geen wonder dat het kerklied en de kerkmuziek steeds weer voor discussiestof zorgen. Al weer een tijd geleden schreef ik onder de titel Het kerklied en de kerkliedjes een artikel over een conflict over het kerklied in de rooms-katholieke kerk. Het leek me goed die titel opnieuw te gebruiken om iets te schrijven over verschillende berichten die de laatste maanden in het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad te lezen waren.

De achterban van de eerstgenoemde krant bestaat vooral uit leden van zogenaamde bevindelijke kerkgenootschappen. Tijdens kerkdiensten worden daar vrijwel uitsluitend psalmen gezongen. Maar binnen het psalmboek lijkt een soort van canon te zijn gevormd. In het RD is een discussie ontstaan over de oorzaak van het feit dat bepaalde psalmen vrijwel niet gezongen worden. Die zoeken sommigen in de aard van de melodieën van die psalmen. Die zouden voor een belangrijk deel van de gemeente te moeilijk zijn. Daarom pleiten sommigen ervoor die door eenvoudiger melodieën te vervangen.

Dit is niet de plaats om uit te wijden over de muzikale kant van de zaak. Maar ik verbaas me wel over het aangereikte medicijn. De keuze voor simpeler melodieën is wel erg gemakzuchtig. Deze suggestie geeft blijk van hetzelfde fatalisme dat ook op andere terreinen te signaleren is (ik kom daar in een ander verband nog op terug). En dat is merkwaardig, want de christelijke wereld staat bol van het activisme. We moeten van alles: evangeliseren, gemeenten stichten, diaconaal actief zijn, de liturgie vernieuwen en wat niet al. Maar het aanleren van een niet zo erg gemakkelijke melodie is blijkbaar te veel moeite. Misschien moeten we, voordat we besluiten bepaalde melodieën of zelfs het hele Geneefse psalter in de vuilnisemmer te kieperen en door meezingers te vervangen, eerst eens een poging doen de luiheid, de gemakzucht en de ongeïnteresseerdheid te bestrijden die uiteindelijk ten grondslag liggen aan de beperkte keuze uit de psalmen.

Luiheid en gemakzucht komen ook om de hoek kijken bij een andere kwestie, waarover het Nederlands Dagblad (7.3.12) schreef. “Als kerkenraden van Gereformeerde Bondsgemeenten besluiten naast de psalmen ook andere liederen te zingen, gebeurt dat vooral omdat de gemeente daarom vraagt, blijkt uit een steekproef van de Gereformeerde Bond”, zo meldde de krant. “De Gereformeerde Bond is er kritisch over dat er vaak nauwelijks inhoudelijke onderbouwing is voor de liedkeuze tijdens de kerkdienst, zowel van alleen psalmen als ook van andere liederen daarnaast, zo blijkt uit een artikel op de website van kerkblad De Waarheidsvriend.” Dat komt mij, als lid van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), erg bekend voor. “U vraagt en wij draaien”, dat lijkt de houding van veel kerkenraden te zijn. Waar een op argumenten gebaseerde visie op het kerklied – en, naar te vrezen valt, op liturgie in het algemeen – ontbreekt, gaan gemeenten naar het pijpen dansen van degenen die het hoogst van de toren blazen. Het is best voor te stellen dat kerkenraden, gezien de hoeveelheid werk die op hun bordje ligt en het chronisch gebrek aan ambtsdragers, er tegenop zien tijd te steken in het formuleren van een visie op liturgie. Maar ze hoeven echt niet allemaal het wiel uit te vinden. In de meeste kerkverbanden zijn organisaties van kerkmusici en/of organisten actief die daarbij een helpende hand kunnen bieden. Dan moeten kerkenraden wel bereid zijn naar argumenten te luisteren. De ervaringen van kerkmusici lijken erop te wijzen dat de bereidheid daartoe niet al te groot is. De oorzaak zou wel eens kunnen zijn dat die musici een visie hebben die haaks staat op wat de bovengenoemde pijpers graag willen horen. En dus winnen de kerkliedjes het regelmatig van de kerkliederen.

Tenslotte maak ik melding van een bericht in het Nederlands Dagblad van 1 maart 2012. De kop vat de inhoud treffend samen: “Meer loflied dan klaagzang in kerkdienst”. Theoloog en muzikant Theo van Setten signaleert dat het loflied veel ruimte krijgt in de kerk, maar dat dit niet geldt voor de klaagzang. Hij wijst erop dat “een substantieel deel van de psalmen en van de profeten doortrokken (is) van de klacht, maar op een of andere manier is de lofprijzing beter te verteren dan de klacht.” Volgens hem ontbreekt de klacht in evangelische kringen zelfs vrijwel geheel. Maar ook in meer traditionele kerken is de aandacht voor de nood in de wereld nogal plichtmatig. Van Setten gaat ook in op wat hij als de oorzaak ziet: succes en geluk zijn maakbaar geworden. “Je moet altijd positief en optimistisch zijn. Zelfs het ergste dat ons overkomt, vormt slechts een beloftevolle ‘uitdaging’, zo leren managementgoeroes ons. Klagen en zeuren zijn taboe. Ten diepste zijn we verlegen met de klacht, die komt misschien te dichtbij.”

Er zullen best gemeenten zijn waarvoor Van Settens observatie niet opgaat. Maar ik denk dat hij er gelijk in heeft dat de donkere kanten van het menselijk bestaan in de liturgie veel minder aan bod komen dan de lichtzijde. Ik kan me eigenlijk nauwelijks herinneren dat als openingslied van een kerkdienst een klaagzang werd aangeheven. Ook hier is dus sprake van een soort van canon, zij het niet op grond van de melodie maar vanwege de inhoud. En dat is uiteraard ernstiger.

Wat is de oorzaak van deze eenzijdigheid? Van Setten wijst op het tegenwoordig overheersende maakbaarheidsdenken. Dat komen we in de maatschappij tegen en ook in de door het liberalisme gedomineerde politiek. Maar zou dat ook in de kerk een rol spelen? Naar mijn ervaring komen in preken en met name in de voorbeden de moeiten van het leven zeker aan de orde, al was het alleen maar omdat in elke gemeente er wel mensen zijn die deze kant van het leven uit eigen ervaring kennen. Waarom vindt die aandacht dan zo weinig weerklank in de gezongen liederen?

Eén van de oorzaken is ongetwijfeld de groeiende populariteit van het evangelische kerklied. Ik verwees al naar Van Settens observatie dat in evangelische kring de klacht vrijwel geheel ontbreekt. Ook in diensten die ik bijwoon, wordt van tijd tot tijd een lied uit de bundel Opwekking gezongen. Een klaaglied heb ik nooit voorbij horen komen. Het is juist het boek van de Psalmen waarin de moeiten van het menselijk leven alle ruimte krijgen. Wanneer de psalmen meer en meer naar de marge gedrukt worden gaat ook de klacht verdampen.

Maar dat kan niet de enige oorzaak zijn. Want ook de keuze uit de psalmen is vaak zodanig dat de klacht niet al te veel nadruk krijgt. Als al een couplet gezongen wordt waarin daaraan uiting wordt gegeven, wordt toch vrijwel altijd afgesloten met een hoopvol getoonzet couplet. Op zaterdag 17 maart j.l. vond in Maarssen een studiedag over dit onderwerp plaats. Het Nederlands Dagblad van 19 maart deed er verslag van. Typerend is een opmerking van theoloog Evert Jonker. “Het is not done om lang in de modder te blijven zitten, ook in de kerk”. Uit de reacties van de deelnemers die in het verslag worden opgetekend blijkt dat hij gelijk heeft. De vraag is dan wel – en die werd ook gesteld door andere deelnemers – of daarmee het leed voldoende gepeild wordt. De vaak gehoorde opmerking dat na klachten altijd een positieve omslag volgt, kan weerlegd worden met een verwijzing naar Psalm 88.

Zou een oorzaak kunnen liggen in het toenemende individualisme? Hoe worden kerkliederen eigenlijk gezongen? Zingt men die als gemeente of als individuele gelovige? Als het laatste het geval is wordt het zingen van klaagliederen problematisch, want gelukkig gaat het de meeste mensen relatief goed.
Ik herinner me een brief van een gemeentelid aan haar kerkenraad. Ze maakte bezwaar tegen het zingen van een loflied aan het begin van een kerkdienst, omdat ze zelf nogal in de lappenmand zat en haar hoofd niet naar het zingen van een loflied stond. Dat is begrijpelijk, maar daarmee kan een liturg geen rekening houden. Het omgekeerde is ook voorstelbaar: heeft iemand die met een blij gemoed de kerk binnenstapt er behoefte aan een klaagpsalm aan het begin van de dienst te zingen?

Als dat de maatstaf wordt is de gemeente uit het zicht verdwenen. Het zijn geen individuele gelovigen die in de kerk psalmen en andere liederen zingen. Hun persoonlijke gevoelens kunnen en mogen geen maatstaf zijn voor de keuze van de liederen. Het is de gemeente die een lofzang zingt of een klaaglied aanheft. De inhoud daarvan hoeft geen directe relatie te hebben met de gemoedsgesteldheid van de individuele gelovige, maar weerspiegelt het leven van de gemeente. Daar horen zowel het klaaglied als de lofzang bij.

Enige tijd geleden begon een voorganger zijn gebed, na een sterfgeval, met de zin: “Uw gemeente is verdrietig”. Ongetwijfeld waren er kerkgangers die de overledene niet persoonlijk kenden en geen persoonlijk verdriet voelden. Daarover hoeven ze zich niet schuldig te voelen. Maar dat doet niets af aan de waarheid van wat de voorganger zei. ‘Blij met de blijden’ wil niet zeggen dat iedereen zich persoonlijk blij hoeft te voelen, en ‘bedroefd met de bedroefden’ verlangt geen persoonlijk gevoelde droefheid. Het betekent dat zowel de vreugde als het verdriet in de gemeente een plaats krijgen in de eredienst en ook in de keuze van de liederen tot uitdrukking komt. Bij de vreugde lukt dat wel, maar bij het verdriet veel minder.
Dat vraagt om bezinning op het wezen van gemeente-zijn. Dat is geen overbodige luxe in een cultureel klimaat waarin veel mensen zichzelf erg belangrijk vinden en er voortdurend de nadruk op wordt gelegd dat je voor jezelf moet opkomen.

Maar er is ook actie nodig op liturgisch gebied. Het beste medicijn tegen een canon binnen het boek van de Psalmen is het consequent systematisch doorzingen van het psalmboek. Laat een gemeente gewoon de morgendienst eens beginnen met Psalm 1 en dan elke zondag doorgaan waar ze de vorige zondag gebleven was. Dat moet geen keurslijf worden: op eerste Paasdag hoef je geen klaagpsalmen te zingen. Maar ze moeten wel aan de orde komen. Door een in principe vast stramien kan worden voorkomen dat een wezenlijk onderdeel van het leven van de gemeente onderbelicht blijft. Het draagt er bovendien toe bij dat het psalmboek de status houdt die het toekomt. Want de psalmen zijn naar hun aard echte kerkliederen, die het hele leven weerspiegelen en die de generaties en “stammen, talen en naties” verbinden. Daar kan geen kerkliedje tegenop.