Archief

Archive for januari, 2012

Geschiedenis als wapen

De kennis van de geschiedenis schijnt in Nederland niet erg goed ontwikkeld te zijn. Uit onderzoeken komt naar voren dat leerlingen in het middelbaar onderwijs soms de meest elementaire feiten uit de Nederlandse geschiedenis niet kennen. Of dat een typisch Nederlands verschijnsel is, weet ik niet. Het zal in andere Westeuropese landen met de kennis van de eigen geschiedenis wellicht niet substantieel beter zijn.

Geschiedenis lijkt in het bewustzijn van moderne burgers geen rol te spelen. Daarom werd in de jaren ’90 van de vorige eeuw met verbazing naar de ontwikkelingen op de Balkan gekeken. Gebeurtenissen uit het verleden, soms zelfs van eeuwen her, speelden een wezenlijke rol bij politieke beslissingen en konden zelfs aanleiding zijn tot militair optreden. In West-Europa konden maar weinigen zich voorstellen dat historische gebeurtenissen tot zoveel emoties konden leiden.

Maar de afstand tot de mentaliteit van de bewoners van de Balkan is niet zo groot als die lijkt. Publicaties over de Tweede Wereldoorlog geven nog geregeld aanleiding tot debatten, waarbij ook de emotie niet geschuwd wordt. En in politieke en maatschappelijke discussies kan het zomaar gebeuren dat naar de oorlog of een gebeurtenis uit die tijd verwezen wordt ter ondersteuning van het eigen standpunt dan wel om de opvatting van tegenstanders verdacht te maken.

In kerkelijke kring is de aandacht voor de geschiedenis traditioneel groter. Dat geldt misschien niet meer voor de jongere generaties – zeg 30 jaar en jonger -, maar nog wel voor mensen van middelbare leeftijd en ouder. Terwijl in het Nederlandse maatschappelijke en politieke debat de Tweede Wereldoorlog als een soort ijkpunt geldt – waarbij mensen en situaties bij voorkeur gekwalificeerd worden als “goed” of “fout” -, zo bestaan ook in kerkelijke kring gebeurtenissen die als zodanig functioneren. Zeker tot de jaren ’60 van de 20e eeuw was binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) de Vrijmaking zo’n ijkpunt. In de daarop volgende decennia werd die steeds meer vervangen door de breuk die zich in de jaren ’60 in die kerken voltrok en die tot het ontstaan van de Nederlands Gereformeerde Kerken heeft geleid. Ironisch genoeg is juist het conflict dat tot de breuk leidde, een voorbeeld van het hanteren van de Vrijmaking als ijkpunt. Want de beoordeling van de Vrijmaking was één van de zaken waarover de meningen sterk uiteenliepen en die een niet onbelangrijke rol speelden in het conflict.

Nog altijd wekken geschriften over deze breuk de nodige emoties op. Dat is recent gebleken toen Wim Berkelaar, als historicus verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de VU in Amsterdam, een column schreef op Protestant.nl. De titel was ronduit provocerend: “Het religieuze geweld van professor Kamphuis”. Daarin betoogt hij dat Kamphuis zich schuldig maakte aan “gewetensdwang” en “religieus geweld”. Geen wonder dat dit tot heftige reacties leidde, zowel op de desbetreffende site als in het Nederlands Dagblad. Behalve de gebruikte kwalificaties wekte ook het moment van verschijnen van deze column verontwaardiging. Het was immers nog maar ruim een maand geleden dat Kamphuis was overleden.

Dat een publicatie over het conflict van de jaren ’60 veel emoties wekt valt te begrijpen. Veel mensen die het bewust hebben meegemaakt, zijn immers nog in leven. Velen hebben aan die periode emotionele verwondingen overgehouden. De onmiskenbare emotie waarmee Berkelaar schrijft, is minder begrijpelijk. Zelf is hij opgegroeid in de Gereformeerde Kerken (synodaal) en dat in een tijd waarin het conflict tussen ‘vrijgemaakten’ en ‘synodalen’ allang van zijn scherpste kantjes was ontdaan. In het Nederlands Dagblad van 28 januari schrijft hoofdredacteur Peter Bergwerff dat hij Berkelaar heeft gevraagd wat hem heeft bewogen op zo’n felle toon Kamphuis aan te klagen. “Die existentiële betrokkenheid van Berkelaar kwam voort uit zijn individualisme en zijn afkeer van groepen en groepsdwang. Die afkeer was gevoed door zijn intensieve studie van het communisme. Het doet hem gruwen van alle collectivisme. Ook in de kerk.”

Het is goed wanneer een historicus warm loopt voor de geschiedenis of voor een bepaald onderwerp in het bijzonder. Daardoor is hij geneigd echt te gaan graven om alles te weten te komen wat wetenswaardig is. Maar er schuilt ook een gevaar in, zeker wanneer hij zich identificeert met een bepaalde persoon of een bepaalde kant in een conflict. Daardoor kan de evenwichtigheid in het onderzoek ernstig in gevaar komen. Er zijn niet weinig historische studies verschenen, waarin de auteur niet de neiging heeft kunnen onderdrukken naar de door hem gewenste uitkomst toe te schrijven en te weinig aandacht te besteden aan wat die conclusies zou kunnen ondergraven.

Neutraliteit bestaat niet. Elke historicus heeft opvattingen die een rol kunnen spelen in zijn onderzoek. Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang hij zich daarvan bewust is en bereid is zich door collega’s te laten corrigeren. Recentelijk zijn we nog eens met de neus op de wenselijkheid daarvan gedrukt door de manipulaties van onderzoeksgegevens door de Tilburgse psycholoog Stapel. Dat moet eens te meer huiverig maken voor onderzoek vanuit vooropgezette doelstellingen.

Berkelaar maakt het nog bonter. Het is ironisch dat hij aan het eind van zijn column pleit voor de instelling van een ‘waarheidscommissie’ door de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Uit de door hem geformuleerde doelstelling blijkt dat voor hem de ‘waarheid’ al vaststaat: “om het geweld van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in kaart te brengen”. Het gaat er dus niet om vast te stellen òf van “gewetensdwang” en “religieus geweld” sprake was, maar hoe die werden uitgeoefend. Zelfs de vraag wie zich daaraan heeft schuldig gemaakt heeft Berkelaar in zijn column al beantwoord.

De eerste taak van de historicus is niet een oordeel te vellen over mensen. Hij moet vooral zoveel mogelijk relevante feiten opsporen, die analyseren en met elkaar in verband brengen en het geheel vervolgens in een bredere context plaatsen. Het eerste doel van historisch onderzoek is, kortom, het inzicht in een bepaald onderwerp te vergroten. Een eerlijk oordeel is immers alleen mogelijk wanneer alle relevante feiten gewogen en in hun betekenis begrepen worden. Ook de politiek stelt soms een onderzoekscommissie in, zoals bijvoorbeeld naar de gebeurtenissen in Srebrenica. Het rapport van die onderzoekscommissie zou elke waarde hebben verloren wanneer de onderzoekers al bij voorbaat te kennen hadden gegeven dat bepaalde hoofdrolspelers zich volgens hen zouden hebben schuldig gemaakt aan onaanvaardbaar gedrag. En wanneer een historicus op grond van zijn onderzoek een oordeel wil vellen, dient hij wel duidelijk te maken wat de maat is waaraan hij gebeurtenissen en personen wil meten.

Berkelaar heeft zich zelf geen kandidaat gesteld voor een uit te voeren onderzoek naar de breuk van de jaren ’60. Daarvoor heeft hij zich in elk geval al bij voorbaat gediskwalificeerd. Maar ook zijn reputatie als historicus in het algemeen staat op het spel. Hij velt oordelen zonder ervan blijk te geven dat die gebaseerd zijn op gedegen onderzoek en begrip van het onderwerp. Zijn oordelen zijn bovendien gebaseerd op een maatstaf waarover de lezer in het ongewisse wordt gelaten.

Wie zich als historicus door zijn persoonlijk vooroordeel laat leiden en alles en iedereen langs die meetlat legt, misbruikt de geschiedenis als wapen in zijn persoonlijke strijd. Dat staat anderen vrij, maar een historicus kan dat alleen maar doen ten koste van zijn geloofwaardigheid.