Archief

Archive for december, 2020

GKV’er waarheen?

De werkzaamheden van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV) zijn zo goed als afgerond. De coronapandemie heeft de synode flink in de wielen gereden. Vergaderingen moesten worden uitgesteld en vonden soms op een later tijdstip op afstand plaats. Dat dit de snelheid van het proces van overleg en besluitvorming niet heeft bevorderd, behoeft geen betoog.

Voor de zomer waren de twee – zeker voor de ‘bezwaarde’ leden van de GKV – meest controversiële onderwerpen al afgehandeld. De uitkomst was zoals de meesten wel verwacht zullen hebben. Het besluit van de vorige Generale Synode om de ambten van predikant en ouderling open te stellen voor vrouwen, werd gehandhaafd. Daarnaast werd het proces dat moet leiden tot de fusie van GKV en NGK (de Nederlands Gereformeerde Kerken) voortgezet, wat onder andere concreet gestalte kreeg in gemeenschappelijke bijeenkomsten van de GS van de GKV en de Landelijke Vergadering van de NGK.

Het zal waarschijnlijk ook aan de coronapandemie zijn toe te schrijven dat de reacties vanuit het kamp van de ‘bezwaarden’ nogal traag op gang kwamen. Onder ‘normale’ omstandigheden waren wellicht al voorlichtings- en bezinningsbijeenkomsten gehouden, maar met de huidige stand van zaken valt daaraan niet te denken. Ook kerken(raden) nemen de tijd. Ze hebben op dit moment andere zaken aan hun hoofd. De voortdurend veranderende situatie rond de coronapandemie en de daarmee samenhangende onvoorspelbaarheid van de maatregelen om de verspreiding van het coronavirus in te dammen, stelt hen voor het probleem hoe het kerkelijk leven, de wekelijkse erediensten en de pastorale zorg op gang te houden.

Vorig jaar schreef ik op dit weblog een drietal beschouwingen onder de titel “GKV waarheen?” Dat weten we nu. Dus is het tijd de vraag onder ogen te zien: GKV’er waarheen? Die vraag zal menig ‘bezwaarde’ zich gesteld hebben, geconfronteerd met wat het sluitstuk van een proces van jaren lijkt te zijn. Wat staat hem of haar concreet te doen, die zich niet wil neerleggen bij de koers die de GKV, blijkens de genomen besluiten, zijn ingeslagen? Tot nu toe kon men die vraag voor zich uit schuiven, met het argument dat men de kerkelijke weg moest volgen en de besluiten van de Generale Synode moest afwachten. Dat kan nu niet meer. Dus moet ieder voor zich die vraag beantwoorden.

Een aantal ‘bezwaarden’ zal ongetwijfeld gehoopt en verwacht hebben dat diegenen die de laatste jaren een centrale positie hebben ingenomen in de discussies over de genoemde kwesties, onder andere via het tijdschrift Nader Bekeken, een duidelijke koers zouden uitzetten en zouden zeggen wat hun nu te doen staat. Zij zullen teleurgesteld zijn over de verklaring van het bestuur van de Stichting Woord en Wereld, zoals gepubliceerd in de november-uitgave van het door haar uitgegeven blad. Daarin lezen we: “Op de vraag – die wij geregeld horen – wat ons in de ontstane kerkelijke situatie te doen staat, kunnen en durven wij geen voor iedereen passend antwoord te geven. Daarvoor zijn de plaatselijke omstandigheden en de persoonlijke verantwoordelijkheden te verschillend.” Daaraan wordt de wens gekoppeld zo mogelijk de eenheid van de kerk te bewaren.

Het is gemakkelijk hierover de staf te breken en het bestuur te verwijten geen duidelijke keuze te willen maken. Te gemakkelijk, wat mij betreft. Het bestuur brengt terecht verschillen in omstandigheden en verantwoordelijkheden in rekening. Er komt nog iets bij. De vraag moet gesteld worden op basis waarvan het bestuur een weg zou moeten of mogen wijzen.

Degenen die in de discussies van de afgelopen jaren bezwaren hebben ingebracht tegen de koers die door de GKV is ingeslagen, waren voor het grootste deel predikanten in actieve dienst. Hun ambt brengt gezag mee, maar dat gezag strekt zich niet uit tot buiten de grenzen van hun eigen gemeente. In het kerkverband als geheel kunnen ze zich niet als gezaghebbend – in de letterlijke, ambtelijke betekenis van het woord – laten gelden. Ze kunnen door kerkleden wel als gezaghebbend worden beschouwd, maar dan gaat het om geschonken gezag. Ze zijn niet in de positie om met gezag kerkleden op te roepen iets te doen of na te laten.

Sommige oudere kerkleden zullen met enig heimwee terug denken aan de leiding die hoogleraren – aan wat toen de Theologische Hogeschool heette – gaven gedurende de jaren ’60 van de vorige eeuw. Hoe dankbaar we daarvoor ook mogen zijn, ook hun gezag berustte niet op hun ambt – want ze waren niet als actief predikant aan een gemeente verbonden – maar was gezag dat hun werd toegekend.

Daar komt nog iets bij. Er zullen ‘bezwaarden’ zijn die gehoopt hadden dat het bestuur de lezers zou hebben opgeroepen met de GKV te breken. Afgezien van de zojuist genoemde bezwaren: wie iemand oproept te breken met de kerk waarvan hij lid is, moet ook het adres geven van een kerk waarbij hij zich dan dient te voegen. Doet hij dat niet, dan laat hij hem in de kou staan. Het lidmaatschap van een kerk dat een verkeerde weg is ingeslagen, mag dan problematisch zijn, een kerkloos bestaan is dat evenzeer. De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt niet alleen over de kenmerken van de ware kerk, maar spreekt ook uit dat gelovigen niet op zichzelf moeten blijven staan. Ziedaar het probleem waarvoor niet weinige ‘bezwaarden’ zich gesteld zien.

Voor een aantal GKV-leden is het alternatief eenvoudig. Ze sluiten zich aan bij een gemeente van de twee uit de GKV voortgekomen kerkverbanden, DGK en GKN. Anderen zullen enige aarzeling hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van de meer radicale van de twee, de DGK. Maar afgezien daarvan, geen van beide kerkverbanden strekt zich over het hele land uit. Er zijn delen van Nederland, waar geen of slechts enkele gemeenten van één van deze kerkverbanden te vinden zijn en die liggen dan niet zelden zover van de woonplaats af dat regelmatig kerkbezoek – in ‘normale’ tijden – en deelname aan het kerkelijk leven nauwelijks of niet mogelijk is. Dan getuigt het van weinig verantwoordelijkheidszin hen op te roepen met de GKV te breken.

Dat onderstreept de juistheid van de positiekeuze van het bestuur van de Stichting Woord en Wereld.

In hetzelfde nummer van Nader Bekeken schrijft de hoofdredacteur, dr. Pieter Boonstra, een artikel waarin hij de besluiten van de Generale Synode aan een nadere beschouwing onderwerpt. Ik ga daaraan voorbij; ik onderschrijf wat hij naar voren brengt en heb daar verder niets substantieels aan toe te voegen. Hij gaat echter ook in op de vraag: wat nu? Wat hij daar zegt, mogen we kennelijk niet op het conto van het bestuur schrijven.

Zijn opmerkingen op dat vlak vallen in twee onderdelen uiteen. Het eerste betreft de vraag wat kerken moeten doen. Hij betoogt dat de besluiten van de Generale Synode de besluiten van de vorige synode vervangen en dat er dus in feite sprake is van nieuwe besluiten. Daarmee ligt zijns inziens de weg open voor nieuwe bezwaarschriften. Kerkrechtdeskundige ds. Kornelis Harmannij bevestigt deze opvatting. Het is altijd mogelijk bezwaarschriften in te dienen. Maar is dit echt een begaanbare weg?

Allereerst, ook als er formeel ruimte is voor een nieuwe ronde van bezwaarschriften, zou je je moeten afvragen of dit ook ethisch verdedigbaar is. Uitgangspunt van het gereformeerd kerkrecht is altijd geweest dat een nieuw bezwaarschrift alleen dan ontvankelijk is, wanneer nieuwe argumenten worden aangedragen. Daar lijkt in het onderhavige geval geen sprake van. Het lijkt me dan ook twijfelachtig of het in de geest van het gereformeerd kerkrecht is, steeds maar weer een geitenpaadje te zoeken om toch dezelfde zaken weer bij de Generale Synode aanhangig te maken.

Maar ook vanuit meer pragmatisch oogpunt heb ik grote bedenkingen. De kans dat een volgende synode de ingeslagen koers ten aanzien van de ambten fundamenteel ombuigt, is zo goed als nihil. Het is veel waarschijnlijker dat, naarmate de tijd verstrijkt, de uitoefening van de ambten van predikant en ouderling door vrouwen al zo vanzelfsprekend is geworden dat de afgevaardigden zich zullen afvragen: moeten we het hier echt nog weer eens over hebben? Het is een gepasseerd station. Daar komt nog bij dat na een fusie met de NGK, de krachten die zich tegen deze praktijk verzetten, aanzienlijk verzwakt zullen zijn. Kortom, een nieuwe ronde bezwaarschriften lijkt me een verspilling van tijd en energie.

Boonstra gaat vervolgens in op de vraag wat individuele kerkleden te doen staat. Hij wijst er terecht op dat we ons van het standpunt van de Generale Synode dat twee tegengestelde standpunten evenveel recht van bestaan hebben, niet al te veel moeten voorstellen. “Is de ruimte die er op papier is, in de praktijk er eentje van ‘nu moet je je mond houden, er zijn belangrijkere zaken dan dit!’?” Hij ziet twee mogelijkheden voor gemeenteleden die ervaren dat hun ruimte wordt ingeperkt. De eerste is dat men onderdak zoekt bij een genabuurde gemeente. Daarmee wordt in feite de deur open gezet voor geperforeerde gemeentegrenzen, waartegen juist het ‘behoudende’ deel van de GKV zich altijd heeft verzet. De tweede optie is de stichting van ‘noodgemeenten’ in een bepaalde regio. Afgezien van het praktische bezwaar van afstanden, is dit een figuur die het kerkrecht niet kent. Welke status in het kerkverband zou zo’n gemeente moeten hebben? De kans dat ze door het kerkverband wordt erkend, lijkt me nihil. Bovendien suggereert de term ‘noodgemeente’ dat het om een tijdelijk verschijnsel gaat. Maar het is uiterst onwaarschijnlijk dat de koers van de GKV ten goede zal keren. Het tijdelijke wordt dan permanent. En dan is de weg naar een ander, bestaand kerkverband niet meer ver weg.

Tenzij zich dat voordoet wat Boonstra aan het slot van zijn artikel, in aansluiting aan uitlatingen van de christelijke gereformeerde hoogleraar H.J. Selderhuis, als wens formuleert: dat zich een herverkaveling van kerkverbanden voordoet. Maar dat staat zeker niet op korte termijn te gebeuren. Voor de eerstvolgende tien, twintig jaar biedt deze suggestie – die wel steun verdient, zoals ik hier al eerder schreef – geen soelaas.

Aan het slot van dit exposé gekomen, is de vraag in de titel nog niet beantwoord. Evenmin als het bestuur van Woord en Wereld zie ik een mogelijkheid hét antwoord te formuleren. Voor mij zelf, die zich in de positie bevindt dat een alternatief niet binnen bereik is, heb ik nog geen beslissing genomen. Dat de door de GS genomen besluiten grond zijn voor een kerkelijke breuk, staat bij mij als een paal boven water, zoals ik al eerder heb betoogd. Maar de vraag ‘wat dan?’ is daarmee niet beantwoord. Wellicht is een kerkloos bestaan een betreurenswaardige, maar onvermijdelijke uitweg. In zo’n geval is het aan te bevelen de diensten in de gemeente die men verlaten heeft, als gast te blijven bezoeken. Het is onwenselijk alle banden met die gemeente te verbreken, ook al omdat dan de mogelijkheid de eigen visie op de onderhavige zaken uiteen te zetten en anderen tot bezinning te brengen, verloren gaat. Maar door een formele beëindiging van het lidmaatschap is men wel ontslagen van medeverantwoordelijkheid voor de kerkelijke gang van zaken en hoeft men zich ook niet bezwaard te voelen diensten aan zich voorbij te laten gaan, wanneer te verwachten is dat de gereformeerde leer of kerkelijke praktijk – bijvoorbeeld door de Woordbediening door een predikante – geweld zal worden aangedaan.