Archief

Archive for september, 2012

Christelijke politiek in seculier jasje

Nu de stofwolken van de verkiezingscampagne zijn opgetrokken wordt het tijd het slagveld in ogenschouw te nemen. Welke uitkomst de waarnemers en de deelnemers ook hadden verwacht, niet wat uiteindelijk uit de stembus rolde. De verkiezingsuitslag heeft veel stof tot schrijven gegeven en verschillende kranten schuwden vèrgaande conclusies niet. Dit is niet de plaats hierop verder in te gaan. De geïnteresseerde lezers verwijs ik naar mijn politieke weblog Dingen van de Dag. Ik wil hier vooral de blik richten op de verkiezingsuitslag vanuit christelijk perspectief.

Het CDA verloor opnieuw flink. Dat was te verwachten; zelfs de kopstukken van de partij hielden er van tevoren al rekening mee. Ook al kan het CDA niet als ‘christelijke’ partij worden beschouwd – ze afficheert zichzelf ook nadrukkelijk niet als zodanig – wordt dit terecht als een bewijs van de onverminderde teloorgang van de christelijke politiek in Nederland beschouwd. Daar staat dan tegenover dat de SGP een zetel winst boekte en de ChristenUnie haar zeteltal wist te behouden. Daar had ze overigens wel reststemmen voor nodig; die waren het resultaat van de lijstverbinding met de SGP, waarover sommige (voormalige) ChristenUnie-stemmers hun gal spuwden. Volgens opiniepeiler Maurice de Hond had de uitslag er anders uitgezien, wanneer niet zoveel kiezers ‘strategisch’ hadden gestemd. De ChristenUnie zou dan een zetel hebben gewonnen. Daarmee was ze dan terug geweest waar ze voor de vorige verkiezingen was.

Er is bij deze verkiezingen strategisch gestemd op een schaal die zelden eerder is vertoond. Velen waren er zo op gebrand dat de VVD dan wel de PvdA de grootste zou worden en dus zou kunnen bepalen hoe bij de kabinetsformatie de hazen lopen dat ze niet hun eerste keuze aankruisten, maar de partij die ze de leiding bij de formatie wilden geven. Het resultaat van al hun strategische overwegingen is uiteindelijk dat ze mogelijk beide partijen in de regering krijgen. Uit de peiling van Maurice de Hond mag worden afgeleid dat ook christelijke kiezers strategisch hebben gestemd. Kennelijk zagen ze er geen probleem in hun stem aan een seculiere partij te geven. Dat kan nauwelijks verwondering wekken, gezien het feit dat er zelfs christenen op de kandidatenlijsten van seculiere partijen stonden. Op 23 augustus publiceerde het Nederlands Dagblad een artikel waarin drie van hen aan het woord komen. Of eigenlijk zijn het er maar twee: Linda Voortman (D66) is weliswaar van rooms-katholieken huize en draagt haar religieuze opvoeding nog steeds met zich mee, zoals ze het zelf zegt, maar is niet “praktiserend gelovig” meer.

Jacques Monasch (PvdA) verwijst naar de bekende tekst van de profeet Micha om zijn politieke inspiratie te verwoorden. De bijbel is voor hem een belangrijke drijfveer, maar hij heeft nooit overwogen zich bij een christelijke partij aan te sluiten. “Ik heb bewust gekozen voor een partij waarin allerlei overtuigingen, dus ook van niet-christenen welkom zijn. Tegelijk moest er wel ruimte zijn om aan het christelijk geloof je drijfveer te ontlenen.”
Tjitske Siderius, gereformeerd vrijgemaakt, stond op de kandidatenlijst voor de SP. “De SP staat voor gelijkwaardigheid, solidariteit, menselijke waardigheid en naar je naaste omzien. Dat zijn waarden die ook in de Bijbel centraal staan. Voor mij is het belangrijk dat je niet alleen christen bént, maar ook daarnaar handelt. Juist de SP besteedt veel aandacht aan armoedebestrijding, zorg voor gehandicapten en goed onderwijs. Dat praktische kom ik in mijn partij veel meer tegen dan in partijen als CDA en ChristenUnie.”

Het feit dat kandidaten van seculiere partijen lid zijn van een kerk is op zichzelf niets nieuws. De politiek leider van de VVD, Mark Rutte, is ook lid van een kerk en liet niet na daarop te wijzen toen hij eerder dit jaar de jongeren van de SGP met een bezoek vereerde. Maar dat staat helemaal los van zijn politieke werk. Na de Tweede Wereldoorlog werden pogingen ondernomen christenen los te weken uit christelijke partijen en hen ertoe te bewegen zich bij de Partij van de Arbeid aan te sluiten. Men sprak hierbij van doorbraak. Dit streven ging nota bene van christenen uit, die waren beïnvloed door de Zwitserse theoloog Karl Barth, die principieel bezwaar had tegen christelijke politiek. Deze doorbraaksocialisten wilden overigens wel vanuit hun christelijke overtuiging binnen de sociaal-democratie actief zijn.

In de huidige discussies over christelijke politiek speelt Barth geen rol meer, althans niet expliciet. Monasch en Siderius sluiten zich in zoverre bij de doorbraaksocialisten aan dat zij zich door hun geloof laten inspireren in hun politieke werk. Siderius brengt dat tot uitdrukking door te zeggen dat ze een “christelijke SP’er” is en geen “socialistisch christen”.
In hun verantwoording van hun beslissing zich bij de PvdA respectievelijk de SP aan te sluiten, wijzen zowel Monasch als Siderius op elementen in het verkiezingsprogramma die zij belangrijk vinden. Bij beiden speelt naastenliefde een belangrijke rol, dat praktisch wordt vertaald in bijvoorbeeld aandacht voor armoedebestrijding en zorg voor gehandicapten. Het probleem is uiteraard dat deze partijen ook standpunten hebben waarvan je mag aannemen dat christenen er moeite mee hebben. Beiden erkennen dat die er zijn. Maar ze onderstrepen dat binnen hun partijen ruimte bestaat er op bepaalde punten anders over te denken.

De vraag is hoever die vrijheid gaat. Misschien is er wel vrijheid er anders over te denken en wellicht wordt er in de fractievergaderingen ook serieus naar hun opvattingen geluisterd. Maar hebben ze ook de vrijheid er in het openbaar anders over te spreken? Of wordt dat niet op prijs gesteld, omdat daarmee de eenheid van de partij wordt doorbroken? En hebben ze ook de vrijheid eventueel tegen de partijlijn te stemmen? Het is veelzeggend dat Monasch uiteindelijk, ondanks zijn twijfel, voor het verbod op ritueel slachten heeft gestemd. Even veelzeggend is hoe Siderius reageert op de vraag naar de opvattingen van de SP over het bijzonder onderwijs. Daartoe behoort dat de partij vindt dat een christelijke school iedereen als leerling moet accepteren, ook kinderen van niet-christelijke ouders. Ze erkent dat dit een “lastige discussie” is. Maar in plaats van daartegen in het geweer te komen, geeft ze in feite halverwege toe wanneer ze opmerkt dat het goed is dat kinderen al op basisschoolleeftijd met andere godsdiensten in aanraking komen. Wie zich van dit onderwerp op zo’n oppervlakkige manier afmaakt, heeft de discussie in de partij op voorhand al verloren.

Eén van de oorzaken van de politieke instabiliteit is dat de kiezers niet meer ‘merkentrouw’ zijn. Steeds minder mensen stemmen op grond van een samenhangende levens- of wereldbeschouwing. Het gevolg is dat de politiek uiteenvalt in losse issues, tussen welke men geen verband ziet. Dat lijkt ook in christelijke kring het geval te zijn. Willem Ouweneel schreef in het Nederlands Dagblad van 31 augustus een artikel waarin hij betoogt dat christenen niet seculier kunnen stemmen. Hij erkent veel van gereformeerden geleerd te hebben: zij beklemtoonden dat “Gods Woord gezag heeft over alle levensterreinen”. Hij zegt in feite na wat de gereformeerden decennia geleden graag zeiden: het leven is één. Dat sluit een concentratie op één beleidsterrein, met verwaarlozing van andere, uit. Christenen die zich door een seculiere partij laten kandideren of op zo’n partij stemmen doen in feite niets anders dan winkelen in de bijbel. Ze halen eruit wat zij belangrijk vinden en laten liggen wat hun niet uitkomt.

Dat is een verschijnsel dat bij deze tijd hoort. Volgens opiniepeilingen zou de ChristenUnie veel meer stemmen kunnen trekken wanneer ze haar standpunten over zaken als abortus, euthanasie en homohuwelijk zou aanpassen. Veel niet-christenen – en christenen die op deze punten ‘liberalere’ opvattingen hebben – vinden in haar programma veel dat hun aanspreekt. Ze haken af bij wat als ‘typisch christelijk’ geldt. Daaruit blijkt dat ze de motivatie van de ChristenUnie niet begrijpen. Ze prijzen de partij vanwege haar standpunten op sociaal-economisch gebied of ten aanzien van het milieu en de ontwikkelingssamenwerking. Ze hebben geen oog voor de oorsprong van die standpunten. Als de ChristenUnie zich ten aanzien van de zorg voor het milieu en voor de armsten in de wereld beroept op de Schrift, dan kan ze diezelfde Schrift moeilijk dichtlaten wanneer het om de zorg voor het ongeboren of naar het einde neigende leven gaat. Wanneer de Schrift doorslaggevend is in het spreken over het recht van de armen moet ze dat ook zijn wanneer het over de definitie van het huwelijk gaat. Het omgekeerde geldt uiteraard ook: wie het ongeboren leven verdedigt met een beroep op de Schrift zal ook de zorg voor de armen hoog op de agenda zetten, want de Schrift is daarover bepaald niet onduidelijk.

Wie met de Schrift selectief omgaat en daaruit alleen dat selecteert wat hem van pas komt, capituleert voor de seculiere ideologie dat de mens de maat van alle dingen is. En juist daar ligt het fundamentele verschil tussen seculiere en christelijke politiek. Het christelijk geloof zal altijd veel weerstand oproepen, omdat de Schrift een ongemakkelijk en weerbarstig boek is en een boodschap bevat die de mens tegen de haren instrijkt. Geen wonder dat ook een echt christelijke partij, bij alle waardering, altijd veel weerstand zal oproepen.

Dat geldt ook voor elke christenpoliticus. Wanneer hij op alle terreinen van het leven de Schrift het laatste woord wil geven, wordt het lastig te functioneren in een partij waarin het christelijk geloof hooguit één van de vele inspiratiebronnen is. Het seculiere jasje past een christen niet.

Stroomversnelling

1 september 2012 6 reacties

Enige tijd geleden schreef ik op deze weblog een artikel over de missiegemeente Stroom in Amsterdam, die het resultaat is van een kerkplantingsproject van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt). De gemeente heeft een verzoek ingediend bij de classis Amsterdam-Leiden als zelfstandige gemeente tot het kerkverband te worden toegelaten. Dat leverde veel onenigheid op, vooral vanwege de kerkelijke praktijk die afwijkt van wat binnen de GKV is afgesproken en gebruikelijk is. Dit najaar zullen de kerkenraden uit de regio overleggen hoe met dit verzoek moet worden omgegaan.

Dit is voor een aantal leden van de GKV aanleiding geweest een appèl op te stellen, waarin erop wordt aangedrongen aan het verzoek van de Stroomgemeente geen gehoor te geven. Het appèl is ondertekend door 43 personen, daaronder 26 (emeritus-)predikanten. Men heeft het appèl niet op een website gezet met het verzoek aan leden van de GKV het te ondertekenen. Dat is verstandig: het gaat niet om de macht van het getal maar om de kracht van het argument.

De kracht van het argument is hier dat de appellanten geen persoonlijke visie ten beste geven waarover te discussiëren valt, maar gewoon verwijzen naar wat binnen het kerkverband van de GKV is afgesproken. Daarover zou geen verschil van mening mogen bestaan. Wie van mening is dat bepaalde afspraken zouden moeten worden gewijzigd of afgeschaft, kan dat aan de orde stellen volgens de regels die daarvoor zijn afgesproken.

Voor de nauwelijks verholen verontwaardiging van ds. W. van der Schee, waarvan het Nederlands Dagblad van 31 augustus melding maakt, is dan ook geen enkele grond. Er zou eerder reden voor verontwaardiging zijn wanneer predikanten niet aan de bel zouden trekken, wanneer de binding aan de gereformeerde belijdenis ter discussie wordt gesteld. Want dat is één van de kernpunten in deze kwestie. Het pijnpunt is de opstelling van het appèl als zodanig. Volgens ds. Van der Schee is dat “niet erg fatsoenlijk”. Waarom dat het geval zou zijn maakt hij niet duidelijk. De leiding van de Stroomgemeente erkent dat de opstellers uitgaan van de juiste feiten. Dus dat kan geen reden zijn de opstelling van het appèl te bekritiseren.

Ds. Van der Schee beschouwt het appèl als een uiting van wantrouwen. Eén van de opstellers, prof. J. Douma, geeft hem gelijk. “Twintig jaar geleden, en misschien wel tien jaar geleden, hadden we dit niet gedaan. Wij staan voor het gereformeerde standpunt dat nu volkomen in discussie is. Daarom is de actie nu niet ongepast.” Voor wantrouwen is alle reden. Het probleem waarmee de classis Amsterdam-Leiden geconfronteerd wordt, is er immers één van eigen makelij. Wanneer de kerk van Amsterdam-Centrum en de classis vanaf het begin duidelijk waren geweest over de identiteit van de te stichten gemeente, was dit probleem niet ontstaan. Ik laat nu maar in het midden of hier sprake is van nalatigheid dan wel van een bewuste poging het breekijzer in de identiteit van de Gereformeerde Kerken te zetten.

Hoezeer de belijdenis over de kerk onder druk staat laat ds. Matthijs Haak in zijn artikel ‘Wie gelooft nog in de kerk?’ (ND, 1.9.12) aan de hand van sprekende voorbeelden uit de praktijk zien. In hetzelfde nummer van het Nederlands Dagblad staat een reactie op het appèl van Peter Wieringa, adviseur kerkplanting en evangelisatie, en ds. Bram Beute. Daarin wordt op z’n minst gesuggereerd dat de kerk zich zou moeten ontwikkelen tot een gemeenschap waarin de leer van de kerk en kerkverbandelijk gemaakte afspraken voor sommigen wel en voor anderen niet bindend zijn.

De besluitvorming over de Stroomgemeente kan de ontwikkelingen binnen de GKV in een stroomversnelling brengen. De beslissing die de classis Amsterdam-Leiden zal nemen en de manier waarop het kerkverband daarop zal reageren zullen een indicatie zijn van de richting waarin deze kerken zich in de nabije toekomst zullen bewegen. De opstellers van het appèl doen een beroep op alle betrokkenen ervoor te waken dat de kerken zich blijven bewegen binnen de bedding van de Schrift die door de gereformeerde belijdenis wordt gemarkeerd. Het is te hopen dat zal blijken dat dit appèl niet nodig was geweest.