Archief

Archive for juni, 2011

Feitelijke onttrekking

19 juni 2011 1 reactie

Het komt in vrijwel elke gemeente voor: broeders of zusters die te kennen geven zich aan de gemeenschap van de kerk te willen onttrekken. Aan zulke onttrekkingen ligt gewoonlijk een formele kennisgeving ten grondslag: een kerklid deelt schriftelijk aan de kerkenraad zijn besluit mee. Maar er zijn ook gevallen waarin iemand zich op een bepaalde manier van de gemeente verwijdert zonder dat hij zich formeel onttrekt.

Soms verhuist een gemeentelid naar een plaats die tot het grondgebied van een andere gemeente in hetzelfde kerkverband behoort. Het is dan de bedoeling dat hij zijn attestatie opvraagt bij het kerkelijk bureau van zijn gemeente en die, na ontvangst, bij de kerkenraad of het kerkelijk bureau van zijn nieuwe gemeente inlevert. Maar soms neemt een kerklid een verhuizing te baat om zich stilletjes aan de kerkelijke gemeenschap te onttrekken. Hij neemt dan niet de moeite de kerkenraad daarvan formeel op de hoogte te stellen. Het is in gereformeerde kerken niet gebruikelijk iemand ongevraagd een attestatie toe te sturen. De kerkenraad van de ‘oude’ gemeente heeft hier dus een probleem. Nu zou men kunnen overwegen de kerkenraad van de gemeente, op welks grondgebied de desbetreffende broeder of zuster woont, hiervan in kennis te stellen. Die zou dan de betrokkene kunnen benaderen en kunnen proberen hem of haar ertoe te bewegen zich bij de gemeente in de nieuwe woonplaats aan te sluiten. De vraag is of dat altijd verstandig is; dat zou best eens tot grotere verwijdering kunnen leiden. En het is ook de vraag of de ene kerkenraad de andere met zijn eigen probleem mag opzadelen. Het komt overigens ook voor dat niet eens bekend is waar een gemeentelid zich ophoudt. In beide gevallen draait het er meestal op uit dat de kerkenraad constateert dat het gemeentelid zich ‘metterdaad’ aan de gemeenschap van de kerk heeft onttrokken.

Maar deze praktijk komt binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) op losse schroeven te staan door een uitspraak van de Generale Synode van Harderwijk. Ze sprak kortgeleden uit dat een ‘feitelijke onttrekking’ – een moderne formulering van een onttrekking ‘metterdaad’ – in de Kerkorde en in bestaande regelingen nergens voorkomt. Van een onttrekking kan volgens de synode alleen sprake zijn wanneer iemand bewust overgaat naar een andere kerk. Die constatering mag feitelijk correct zijn, daarmee worden kerkenraden in feite met een onoplosbaar probleem opgezadeld. Wanneer een kerklid om welke reden dan ook zich niet formeel onttrekt en kerkenraden hem niet op grond van een ‘feitelijke onttrekking’ kunnen uitschrijven, blijft hij lid. Dat is – zeker wanneer het niet tot één geval beperkt blijft – een financiële last, want zulke ‘papieren leden’ blijven meetellen bij de bepaling van de landelijke quota, die gerelateerd zijn aan het aantal gemeenteleden. Ernstiger nog is het probleem van zulke ‘papieren leden’ vanuit ambtelijk oogpunt. Amtsdragers zijn verplicht aan de hun vertrouwde gemeenteleden ambtelijke zorg te verlenen, maar dat wordt bij verhuizing uit het grondgebied van de gemeente in veel gevallen praktisch onmogelijk.

Voor de uitspraak van de Generale Synode bestond een concrete aanleiding. Door kerken uit twee provincies werd aan de synode de vraag voorgelegd hoe om te gaan met gemeenteleden die zich hebben laten ‘overdopen’ in een evangelische gemeente, maar toch lid willen blijven van hun eigen gemeente. Sommige kerkenraden interpreteren dit als een ‘feitelijke onttrekking’. Door de uitspraak dat voor zo’n onttrekking elke formele basis ontbreekt, gaat de vraag klemmen hoe in zulke gevallen gehandeld moet worden. De synode komt met het volgende antwoord: in zulke gevallen is “Bijbels onderwijs, zo nodig gevolgd door vermaan, nodig” (citaat uit het Nederlands Dagblad, 6.6.11).

Hieruit blijkt dat de synode het verschijnsel niet bagatelliseert. Dat wordt onderstreept door haar uitspraak dat een tweede doop “in strijd is met wat de Schrift leert en de kerken belijden” (citaat ND, 6.6.11). Daarmee heeft ze aangegeven dat hierin niet mag worden berust. Het gebruik van het woord ‘vermaan’ suggereert dat de kerkelijke tucht niet bij voorbaat buiten beeld moet blijven. Volgens het in de GKV fungerende Formulier voor de uitsluiting uit de gemeente van Christus ligt het vermaan ten grondslag aan de tuchtoefening die uiteindelijk tot uitsluiting uit de gemeente kan leiden. In het formulier wordt meegedeeld dat een gemeentelid “ondanks vele vermaningen” geen enkel teken van berouw toonde en dat hij of zij daarom van het heilig avondmaal werd afgehouden. Je zou hieruit mogen concluderen dat vermaan een voorstadium van de tuchtoefening is. Daarmee wordt de ernst van de aan de orde zijnde kwestie onderstreept.

Dat bijbels onderwijs noodzakelijk is wanneer een gemeentelid zich laat overdopen, is duidelijk. Maar is dat niet wat laat? Een ‘overdoop’ komt toch niet uit de lucht vallen? Daaraan is een proces voorafgegaan, en je mag hopen dat dit niet aan de aandacht van de kerkenraad is ontsnapt. Meestal heeft het betrokken gemeentelid regelmatig bijeenkomsten van een evangelische gemeente bezocht en dat zal vrijwel altijd gepaard gaan met het verzuimen van de eigen kerkdiensten. Van een kerkenraad mag worden verwacht dat hij de betrokkene hierop aanspreekt. En wanneer dan blijkt dat deze zijn heil in evangelische samenkomsten zoekt is dat al reden voor bijbels onderwijs. Te vrezen valt dat slordigheid of misplaatste tolerantie van kerkenraden er mede de oorzaak van is dat ze met de ‘overdoop’ als voldongen feit geconfronteerd worden. Bijbels onderwijs komt dan waarschijnlijk als mosterd na de maaltijd.

De uitspraak van de Generale Synode lijkt te zijn geïnspireerd door de ‘tolerantiebepaling’ die door de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1914 is aanvaard. Daarin wordt uitgesproken dat gemeenteleden die hun kind niet willen laten dopen, niet direct in aanmerking komen voor tuchtmaatregelen, maar onderwezen moeten worden, omdat zij “te goeder trouw dwalen”. Maar dan moet wel de vraag gesteld worden of het hier om vergelijkbare gevallen gaat. Ouders die hun kind niet willen laten dopen zijn en blijven immers gewoon lid van hun gemeente en sluiten zich niet aan bij een gemeenschap die de kinderdoop verwerpt. Een volwassen gemeentelid dat zich in een andere gemeente laat ‘overdopen’, geeft daarmee te kennen dat hij zich verbonden voelt met die gemeente. Maar: kan iemand zich verbonden voelen met twee gemeenten, die in hun geloofsleer in elk geval op een aantal punten diametraal tegenover elkaar staan? Er bestaat niet voor niets een nauwe relatie tussen de doop en het lidmaatschap van de kerk. Daarover laten de Heidelbergse Catechismus maar ook de formulieren voor de doop van kinderen en van volwassenen, die in de GKV gebruikt worden, geen misverstand bestaan.

Binnen de GKV is niet alleen ‘overdopen’ een onderwerp van discussie, de toegang tot de viering van het avondmaal is dat evenzeer. En ook dat laatste heeft alles met de belijdenis over de kerk te maken. Dat is een reden er speciaal aandacht aan te besteden. Dat komt in een volgende bijdrage in deze weblog aan de orde.