Archief

Archive for april, 2016

Kerkelijke eenheid – kiezen of delen

Op 1 april zag ik tweets van verschillende christelijke media voorbijkomen. Daarin werd gemeld dat vijf kerken die hun wortels in de Reformatie hebben, op weg zouden zijn naar een nauwere band. De PKN, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de Nederlandse Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland zouden elkaars attestaties aanvaarden en elkaars leden als gastlid toelaten. Bovendien zouden ze hun kansels voor elkaars predikanten openstellen.

Aanvankelijk dacht ik aan een eenaprilgrap, hoewel ik daar niet zeker van was. Het leek me in elk geval geen geslaagde grap, want over bepaalde dingen moet je geen grappen maken. Maar al snel bleek dat van een grap geen sprake was. De volgende dag werd dat door een bericht in het Nederlands Dagblad bevestigd en toen was het geen 1 april meer. Maar misschien moeten we dit voorstel bij nadere beschouwing toch wel als een grap beschouwen, maar dan inderdaad wel als een hele slechte.

Overigens is het bericht veel te stellig. “Vijf protestantse kerken zijn van plan ‘bijzondere betrekkingen’ met elkaar aan te gaan: aanvaarding van elkaars (gast)leden en openstelling van elkaars preekstoelen.” Dat is nog maar de vraag: het gaat om voorstellen van deputaten. Vooralsnog zijn hun kerken helemaal niets van plan. De respectievelijke synodes moeten ermee akkoord gaan. Je mag aannemen dat de afgevaardigden hier nog wel iets over willen zeggen. Ik heb nog wel zoveel vertrouwen in het gezond verstand en het kritisch vermogen van op z’n minst een aantal afgevaardigden van vooral GKV en CGK dat ik me niet kan voorstellen dat deze voorstellen enthousiast omarmd zullen worden.

Laten we eens naar die voorstellen kijken.

Het eerste voorstel behelst het aanvaarden van attestaties uit de andere betrokken kerken. In christelijke kerken wordt met attestaties niet op dezelfde manier omgegaan. Als houder van het Kerkelijk Bureau van mijn gemeente krijg ik ook wel eens attestaties uit andere kerken onder ogen, bijvoorbeeld de PKN maar ook een Gereformeerde Gemeente. Daar staat soms helemaal niets op over de ‘geestelijke staat’ van de betrokken persoon. Dat is te begrijpen wanneer het in de desbetreffende gemeente niet de gewoonte is dat ambtsdragers bij hun gemeenteleden op huisbezoek gaan. Hoe kunnen ze dan weten of een broeder of zuster “gezond is in de leer en onbesproken in de wandel”, zoals het op door mijn kerkenraad afgegeven attestaties wordt geformuleerd? Daar staat dan wel altijd bij “voor zover de kerkenraad bekend is”. Maar wanneer nooit een huisbezoek plaatsvindt, reikt die kennis niet ver. Daarmee is een attestatie niet veel meer dan een bewijs van lidmaatschap. Dat maakt het des te onbegrijpelijker dat de notitie van de deputaten van de vijf genoemde kerken zegt: “Er vindt niet eerst nog een apart ‘examen’ naar leer en leven plaats”.

Maar ook al staat op de attestatie dat iemand “gezond is in de leer en onbesproken in de wandel”, dan is direct de vraag wat daaronder verstaan moet worden. Het is voor een kerkenraad van wezenlijk belang dat hij er vanuit kan gaan dat de kerkenraad die de attestatie heeft afgegeven, dezelfde normen hanteert als hij zelf aanlegt. In de kleinere reformatorische kerken is dat meestal wel het geval, hoewel zeker in de NGK duidelijke verschillen tussen gemeenten bestaan, mede als gevolg van het feit dat daar veel aan de plaatselijke gemeenten wordt overgelaten. Bij de PKN zijn de verschillen nog vele malen groter.

Het probleem betreft niet alleen de aanvaarding van attestaties uit andere kerken. Het gaat evenzeer om het afgeven van een attestatie naar een andere kerk. In de attestaties die mijn kerkenraad verstrekt beveelt hij de broeder of zuster die een attestatie meekrijgt aan in de herderlijke zorgen van de “broeders opzieners” – oftewel de ambtsdragers – van de ‘ontvangende’ gemeente. Het begrip ‘herderlijke zorg’ moet hier niet te eng worden opgevat. Dat betreft uiteraard de persoonlijke zorg, met name in de vorm van ambtelijk bezoek. Ik merkte al op dat het niet in alle gemeenten van de betrokken kerken de gewoonte is regelmatig huisbezoek af te leggen. Maar herderlijke zorg betreft in de eerste plaats de prediking en – als het om een gezin met kinderen gaat – het catechetisch onderwijs. De kerkenraad kan iemand alleen met een gerust hart in de zorg van een andere kerkenraad aanbevelen wanneer hij ervan uit kan gaan dat die op dezelfde grondslag staat.

Dat lijkt me in dit geval niet onproblematisch. Want wanneer iemand attestatie aanvraagt naar een PKN-gemeente, welke kleur heeft die gemeente dan? Wordt de Schrift daar als richtsnoer voor leer en leven gehanteerd? Heeft de wil van God, zoals die in de Schrift wordt geopenbaard, daar het eerste en het laatste woord? Daar komt nog bij dat de gemeenschap van de kerk zich niet tot de plaatselijke gemeente beperkt. Wie lid wordt van een Gereformeerde-Bondsgemeente, krijgt de vrijzinnige vleugel – ook al vergadert die aan het andere eind van het land – er gratis bij. Maar de vraag is vervolgens ook of de ambtsdragers in de nieuwe gemeente zich strikt binden aan de gereformeerde belijdenis. En dan komt ook de NGK in beeld want daar wordt met de belijdenis wat ‘lichtzinniger’ omgegaan dan in de GKV – althans officieel – het geval is. Kerkenraden van de GKV kunnen, bij wijze van spreken, met de ogen dicht een attestatie naar een andere GKV tekenen.

Er komt hier nog een andere kwestie om de hoek kijken. Wie een attestatie uit een ander kerkverband zonder meer aanvaardt of zonder nader onderzoek een attestatie naar een ander kerkverband afgeeft, erkent daarmee de facto dat het een ieder vrij staat het kerkverband te verlaten, als dat hem of haar goed uitkomt. Maar dat gaat rechtstreeks in tegen wat kerken van de Reformatie altijd over de kerk hebben beleden. De Nederlandse Geloofsbelijdenis laat zich helder uit over de vraag hoe met het kerklidmaatschap moet worden omgegaan. Beslissend is of men de kerk waarin men – bijvoorbeeld door geboorte – een plaats heeft gekregen, kerk van Christus durft te noemen. Kort geformuleerd komt het hierop neer: wie deze vraag bevestigend beantwoordt, heeft niet het recht zijn kerk te verlaten. Wie daarentegen tot de conclusie komt dat zijn kerk dat etiket niet verdient, heeft de plicht die kerk te verlaten en zich bij die kerk aan te sluiten die wel kerk van Christus mag heten. Uit wat de kerk over zichzelf belijdt kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het wisselen van kerk(verband) om een andere dan een door Schrift of belijdenis gemotiveerde reden niet legitiem is. Het voorgestelde beleid ten aanzien van attestaties is daarmee duidelijk in tegenspraak. Wanneer zulk beleid werkelijkheid wordt, zou het van eerlijkheid getuigen de desbetreffende artikelen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis te schrappen.

Dit brengt dan direct bij het tweede voorstel: de aanvaarding van elkaars leden als gastlid. Het is op zichzelf al merkwaardig dat iemand van twee gemeenten lid wil zijn. Wat zou daarvan de reden kunnen zijn? Het is lichtelijk inconsequent dat in dit geval volgens de deputaten wèl een gesprek nodig is “over de plaats van het belijden in het persoonlijk leven van de betrokkene”, zoals PKN-scriba Arjan Plaisier het formuleert. Dat is op zich te begrijpen, maar waarom hier wel en bij een definitieve overgang door middel van een attestatie niet? Kennelijk moet hier gedacht worden aan een gastlidmaatschap dat niet de consequentie is van een tijdelijk verblijf elders, bijvoorbeeld in een plaats waar in de directe omgeving geen gemeente van het eigen kerkverband te vinden is.

Wanneer iemand gastlid van een andere gemeente wordt, zal dat in vrijwel alle gevallen een gemeente zijn van een andere snit dan de eigen gemeente. Waarom zou men er anders gastlid willen worden? Hier hebben we van doen met een ander verschijnsel dat zich in gereformeerd Nederland steeds duidelijker manifesteert: de visie op de gemeente en het gemeentelijk leven. Ik krijg de indruk dat er sprake is van een toenemende ‘onthechting’, als ik dat zo mag uitdrukken. Men bezoekt heel gemakkelijk diensten in een ander kerkverband. Men spreekt dan over ‘bijwonen’. Maar een kerkdienst woon je niet bij. De gemeenschap van de heiligen wordt te vaak vooral verbonden aan de viering van het avondmaal. Bij het proces van kerkelijke toenadering of eenwording wordt het samen vieren van het avondmaal beschouwd als het sluitstuk en een stap verder dan het houden van gezamenlijke erediensten. Dat is een vergissing. Het avondmaal is door Christus ingesteld en dus van groot gewicht, maar het is vooral een zichtbare ondersteuning van de ‘bediening van de verzoening’, de verkondiging van het evangelie die in elke eredienst centraal staat. De gemeenschap van de heiligen begint in de eredienst. Een eredienst woon je niet bij, daaraan neem je deel. Wie zich schaart onder de verkondiging van het evangelie wordt daarmee het subject van de bediening van de sleutels van het hemelrijk. Dat is dus een serieuze zaak. Kerkelijk shoppen is strijdig met de ernst van de deelname aan de eredienst. Een gastlidmaatschap gaat nog een stap verder. In het licht van het bovenstaande kan er geen plaats zijn voor gastlidmaatschap van een gemeente van een ander kerkverband.

Het derde voorstel van de deputaten van de genoemde kerken is dat zij hun kansels voor predikanten uit de deelnemende kerken openstellen. Hieraan hoef ik eigenlijk niet al te veel woorden vuil te maken. Voor een belangrijk deel is de argumentatie tegen het voorgestelde attestatiebeleid mutatis mutandis ook hier van toepassing. Want ook hier is wederzijds vertrouwen essentieel. Kan een kerkenraad er zonder meer van uitgaan dat een gastpredikant zich op dezelfde grondslag stelt als predikanten van het eigen kerkverband? Gaat hij met de Schrift op dezelfde manier om? Is de desbetreffende predikant aanspreekbaar op de gereformeerde belijdenis? Ik wees al op het grote gewicht van de prediking. Hier worden de sleutels van het hemelrijk bediend. Dan moeten die wel op de juiste manier worden gehanteerd. Er staat immers wel wat op het spel.

Wanneer we de voorstellen van de deputaten overzien moeten we tot de conclusie komen dat zij er blijkbaar van uitgaan dat de vijf kerken elkaar zo dicht genaderd zijn dat de verschillen van ongeschikt belang zijn. Maar als dat zo is, waarom stellen ze dan niet voor dat deze vijf kerken zich formeel tot één kerkverband aaneensluiten? Doorredenerend vanuit hun eigen uitgangspunten zou men kunnen zeggen dat ze halverwege blijven staan. Wanneer de verschillen niet van wezenlijk belang zijn, is gescheidenheid een zonde. Ook dat is de consequentie van wat we over de kerk belijden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Het is kiezen of delen. Òf de verschillen zijn verwaarloosbaar klein en dan kan blijvende gescheidenheid niet als legitiem worden beschouwd. Òf de verschillen zijn te substantieel om tot kerkverbandelijke eenheid te komen. Maar dan moet men die onder ogen zien, eerlijk benoemen en daaruit de consequentie trekken en de kerkgrenzen respecteren.

Feesten zonder franje

11 april 2016 1 reactie

Hebt u ook zo genoten van uw vrije tweede Paasdag? Het zou best eens één van de laatste geweest kunnen zijn. Tenminste, als we Roelof Bisschop, Tweede-Kamerlid van de SGP, moeten geloven. Hij suggereerde het einde van de tweede christelijke feestdagen, toen hem om een reactie werd gevraagd op het besluit van minister Plasterk de zondagswet in te trekken. Op zichzelf heeft het één niets met het ander te maken. Maar Bisschop plaatste de intrekking van de zondagswet in een breder kader. Hij ziet het als onderdeel van het streven van de inmiddels seculiere meerderheid in de politiek de samenleving te ontdoen van alles wat aan haar christelijke wortels herinnert. Daarin staat hij niet alleen zoals blijkt uit enkele interviews van Gert-Jan Segers, politiek leider van de Christenunie. Frank van den Heuvel, lid van het CDA, schreef een artikel in Trouw waarin hij stelt dat liberalen alles wat naar religie riekt, willen uitbannen. Dat ze op z’n minst een gevoelige snaar raken blijkt wel uit de nogal gepikeerde reacties van vertegenwoordigers van VVD en D66.

De vrees van Bisschop lijkt me niet erg realistisch. De meeste Nederlanders hechten zeer aan hun vrije dag op tweede Paasdag en tweede Pinksterdag. Zelfs de VVD, voor wie de economie altijd op de eerste plaats komt, heeft zich er tot nu toe niet aan gewaagd deze vrije dagen ter discussie te stellen. Dat valt ook daaruit te verklaren dat die vrije dagen bepaalde sectoren van de economie veel opleveren, niet alleen de toeristenindustrie maar ook meubelboulevards en tuincentra, om maar eens wat te noemen.

Maar als die vrije dagen zouden vervallen, zou dat nu een reden voor treurnis zijn? En zouden christenen daartegen in het geweer moeten komen? In het Nieuwe Testament kunnen we geen aanwijzingen vinden dat aan de heilsfeiten bijzondere aandacht werd besteed. Daaruit valt ook te verklaren dat Calvijn een verklaard tegenstander van een aparte viering van Kerst was. Er zijn allerlei historische en religieuze oorzaken aan te wijzen waardoor in ons land Kerst, Pasen en Pinksteren en daarnaast nog enkele dagen, zoals Goede Vrijdag en Hemelvaartsdag, op de kalender van de vrije dagen terecht kwamen en dat voor de drie eerstgenoemden meer dan één dag werd gereserveerd. Tot 1773 kenden we in Nederland, net als in het protestantse deel van Duitsland, zelfs drie Kerstdagen. Uiteindelijk werd in de Zondagswet van 1815 officieel vastgelegd welke dagen als vrije dagen golden*. Als aparte feestdagen voor de heilsfeiten al niet geworteld zijn in de Schrift, dan de tweede feestdagen al helemaal niet. Er is dus geen enkele reden al te dramatisch te doen over de eventuele afschaffing van deze dagen als vrije dagen. De eerste feestdagen zijn niet in gevaar. Omdat Pasen en Pinksteren op zondag vallen, heeft het overheidsbeleid daarop geen invloed. Kerst is de uitzondering, maar dat feest heeft zo’n status dat aantasting daarvan bijna als heiligschennis zal worden gezien.

Er is wel een andere tendens voorstelbaar: dat Pasen en Pinksteren uit het publieke bewustzijn gaan verdwijnen. In de Verenigde Staten zijn verwijzingen naar Kerst al lang een flink strijdpunt. Strijdbare seculieren zijn van mening dat zulke verwijzingen – bijvoorbeeld door het plaatsen van een kerstboom op publieke plaatsen of in openbare gebouwen en vooral de benaming Christmas tree – in strijd zijn met de scheiding van kerk en staat. Sommige fundamentalistische christenen betreuren het wanneer traditionele verwijzingen naar Kerst, bijvoorbeeld in de reclame, gaan verdwijnen. Dat beschouwen ze als knieval voor diegenen die alles wat naar het christelijk geloof verwijst, uit de openbare samenleving willen verbannen.

Vergelijkbare conflicten kennen we bij ons niet. Zou dat ook daarmee te maken kunnen hebben dat – zoals ook uit het recente rapport God in Nederland blijkt – christenen in Nederland een slinkende minderheid zijn? Daarmee zijn verwijzingen naar christelijke feesten onschuldig en leiden ze niet tot noemenswaardige opwinding, zelfs niet bij de meest ideologisch gedreven seculieren. Het is de vraag of dat een goed teken is.

In zekere zin maken we bij ons het omgekeerde mee. In de aanloop naar Pasen kwam de Hema met een reclamefolder die repte over ‘verstopeieren’ en ‘voorjaarsfeest’. Daaruit werd de conclusie getrokken dat de Hema niet langer naar Pasen wilde verwijzen. Dat werd direct uitgelegd als een knieval voor de islam. In de sociale media – de moderne variant van het aloude volksgericht – werd de Hema over de knie gelegd. Daarbij verdwenen – één van de kenmerken van sociale media – de nuances uit het zicht, zoals het feit dat elders in de gewraakte folder wel degelijk naar Pasen werd verwezen, door middel van de paashaas en paaseieren.

Uitgerekend Halbe Zijlstra van de VVD meende de Hema hierover te moeten kapittelen. Je zou juist van hem enig begrip mogen verwachten voor een bedrijf dat zijn reclame aanpast aan de maatschappelijke ontwikkelingen en probeert op die manier de verkoop te bevorderen en de winst te vergroten. Zijn reactie is een voorbeeld van het overspannen klimaat ten aanzien van de islam en zijn positie in de Nederlandse samenleving. Het zegt ook iets over de angst van de VVD voor de concurrentie van de PVV die zich uiteraard niet onbetuigd liet bij de openbare terechtstelling van het winkelbedrijf.

Nog verbazingwekkender is dat ze bijval kregen uit christelijke kring. Van die kant zou je iets meer nuance en een groter respect voor de feiten mogen verwachten dan van de PVV, die zich specialiseert in fact free politics. Maar het is vooral verbazingwekkend omdat men kritiek heeft op een mogelijke ontwikkeling, die men eerder zou moeten toejuichen. Want partijen als VVD en PVV geven er zelden of nooit blijk van dat ze enige interesse hebben in of waarde hechten aan de echte betekenis van de christelijke feesten. Ze beschouwen die als onderdeel van de Nederlandse cultuur. Die voorzien ze van het etiket ‘joods-christelijk’, vooral in het kader van de strijd tegen de zogenaamde ‘islamisering’. De wens de christelijke feesten te handhaven is dus vooral een stok om de islamitische hond te slaan.

Al eeuwenlang maken de christelijke feestdagen deel uit van de ‘nationale kalender’. Dat was geen probleem zolang die kalender sterk door het christelijk geloof gestempeld werd. Inmiddels is de kennis van de betekenis van de christelijke feestdagen goeddeels verdwenen. Dat komt ook tot uiting in de verwijzingen naar die feesten. De verwijzingen naar Pasen bestaan vooral uit paaseieren en de paashaas. En in de Kersttijd maakt steeds vaker de Kerstman zijn opwachting en wordt het geven van cadeautjes een steeds gangbaarder verschijnsel. Vanuit christelijk perspectief is dat niet iets om blij mee te zijn. De Kerstman en cadeautjes hebben niets met de geboorte van Christus te maken en de paashaas en paaseieren niets met zijn opstanding. Wanneer de Hema dit soort trivialiteiten uit haar reclameuitingen zou verbannen, zouden christenen het bedrijf daarmee moeten complimenteren. Kerstmannen, paaseieren en paashazen roepen vooral gêne op en leiden af van waar het echt over gaat.

Nu zou men kunnen beweren dat verwijzingen naar de christelijke feesten – hoe vervormd en overwoekerd door irrelevante onzin ook – een verbinding leggen tussen de christelijke minderheid en de seculiere meerderheid. Zou het feit dat Kerst en Pasen zich op allerlei manieren in de samenleving manifesteren – van een mediaspektakel als The Passion tot het kerstliedjesgekweel van draaiorgels tussen Sinterklaas en Kerst – geen aanknopingspunten kunnen bieden om ‘de wereld’ met de heilsfeiten en hun betekenis te confronteren? Het schijnt dat The Passion leidde tot een sterke toename van zoekopdrachten in Google naar het verhaal van Goede Vrijdag en Pasen. Maar wijst dat op echte belangstelling of is dat alleen maar nieuwsgierigheid naar iets dat even in het nieuws is? Te vrezen valt dat verreweg het meeste zaad in onvruchtbare aarde of op de stenen valt. De passietijd leidt ook, vooral in Nederland, tot een hausse aan uitvoeringen van Bachs Matthäus-Passion. Maar het is zeer twijfelachtig of dat resulteert in enig besef van de betekenis van wat daarin wordt beschreven. Een recente radiouitvoering van Bachs passie werd beloond met een ovationeel applaus. Dat wijst erop dat de luisteraars de ernst van het verhaal niet tot zich hebben laten doordringen en al helemaal niet in verband brachten met hun eigen leven. Ingetogen bijval of – beter nog – een bedremmeld zwijgen zouden meer op hun plaats geweest zijn.

Christenen hebben geen enkele reden treurzangen aan te heffen wanneer de christelijke feestdagen uit het publieke bewustzijn verdwijnen. Hoe minder reclamefolders naar Kerst en Pasen verwijzen hoe beter. Kerstmannen en paashazen onttrekken de echte betekenis van die feesten aan het zicht. Waar de franje verdwijnt kan die weer aan het licht komen.

(*) Informatie hier over vindt men in een artikel op de site van het Meertens Instituut.