Archief

Archive for mei, 2012

CU + SGP = ?

De christelijke politiek in Nederland staat er niet zo florissant bij. Althans, wanneer je kijkt naar de resultaten bij de verkiezingen van de laatste jaren. De SGP groeit misschien wel in ledenaantal en kiezers, maar dat is niet voldoende voor zetelwinst. De groei komt voor een belangrijk deel door het overlopen van stemmers van de ChristenUnie. Leuk voor de SGP, maar voor de invloed van de christelijke politiek levert het verder niets op. De ChristenUnie leek enkele jaren geleden flink in de lift te zitten. Er werd zelfs gespeculeerd dat ze het CDA als dè partij van het midden zou kunnen gaan vervangen, zeker toen laatstgenoemde steeds meer naar ‘rechts’ ging opschuiven. Maar degenen die bezwaar hadden tegen die koers weken – àls ze het CDA al ontrouw werden – eerder uit naar partijen als D66 of GroenLinks dan naar de ChristenUnie. Inmiddels hoor je niemand meer beweren dat de partij een serieuze bedreiging zou kunnen zijn voor het CDA. En de huidige score bij de verkiezingen is niet hoger dan die van de partijen waaruit ze is voortgekomen – RPF en GPV – samen. In feite is de ChristenUnie terug bij af.

Daaruit mag de conclusie getrokken worden dat een fusie politieke partijen niet per definitie voordeel oplevert. Dat is ook de les die uit de geschiedenis van het CDA kan worden getrokken. De fusie van KVP, CHU en ARP heeft – zeker op de langere termijn – niet tot een versterking van de christendemocratische invloed geleid. Zeker de laatste jaren is de partij ernstig in de versukkeling geraakt. Het is iets te eenvoudig dat geheel op het conto van de secularisatie te schrijven. Dat zou plausibeler zijn wanneer het CDA zich als christelijke partij zou profileren. Maar dat doet ze niet. Ze richt zich niet op kerkelijk meelevende christenen. Iedereen is in principe welkom. Agnosten kunnen zelfs meeschrijven aan het verkiezingsprogramma. Moslims kunnen niet alleen lid worden, maar ook de partij in politieke organen vertegenwoordigen. Het lijkt erop dat vooral de onduidelijkheid over de koers van de partij het CDA stemmen kost. Binnen de partij bestaat geen eensgezindheid over een aantal fundamentele maatschappelijke kwesties. De onduidelijkheid die daarvan het gevolg is draagt niet bepaald bij aan haar aantrekkelijkheid voor die kiezers die geen principiële band met het CDA hebben.

De ChristenUnie en de SGP zouden die les ter harte moeten nemen. Niet iedereen doet dat, zoals uit een interview van het Nederlands Dagblad met de – inmiddels voormalige – voorzitter van de ChristenUnie, Peter Blokhuis, blijkt (21 april 2012). Hij laat daarin weten dat hij zich niet kan voorstellen dat de ChristenUnie en de SGP op lange termijn zelfstandig naast elkaar blijven bestaan. Hij gebruikt een argument dat je ook hoort wanneer het over de kerkelijke verdeeldheid gaat: de secularisatie grijpt zo snel om zich heen dat we ons niet de luxe kunnen permitteren, gescheiden op te trekken. Bovendien wijst Blokhuis op de verdergaande ontzuiling van de achterbannen van de twee partijen. Daarbij blijft onduidelijk hoe een fusie van die twee daaraan een halt zou kunnen toeroepen. Blokhuis wijst er terecht op dat zich allerlei zaken voordoen die een duidelijk en eensgezind antwoord van christelijke politici noodzakelijk maken. Maar is een fusie daarvoor het meest geschikte of zelfs het aangewezen middel? Politieke partijen zijn in zekere zin te vergelijken met merknamen. Fusies in het bedrijfsleven zijn aan de orde van de dag. Maar desondanks houdt men vaak aan bestaande merknamen vast, vooral wanneer die een speciaal gevoel oproepen of met een specifieke doelgroep verbonden zijn.

Ook de politiek laat zien dat het eigen karakter van een ‘merk’ niet straffeloos kan worden genegeerd. We kunnen opnieuw het CDA als voorbeeld gebruiken. Het is al in 1980 opgericht en een tijdlang leken de ‘bloedgroepen’ geen rol van betekenis meer te spelen. Maar de laatste jaren is gebleken dat dit grotendeels schijn is. In de zuidelijke provincies – het vroegere kerngebied van de KVP – had de PVV een veel grotere aantrekkingskracht op CDA-stemmers dan in gebieden waar vroeger de ARP sterke aanhang had. Ook de steun voor de gedoogconstructie was het sterkste in vroegere KVP-regio’s. Dat is geen toeval. De oude scheidslijnen zijn echt niet helemaal verdwenen.

Blijkbaar is het samenvoegen van partijen die op het eerste gezicht veel op elkaar lijken, niet altijd verstandig. Dat geldt eens te meer wanneer bij nadere beschouwing blijkt dat die partijen toch meer van elkaar verschillen dan je zou denken. Dat is ook het geval bij de ChristenUnie en de SGP. Sinds enkele decennia wordt op allerlei terrein nauw samengewerkt, vooral in gemeenteraden en in het Europees Parlement. Wanneer er geen sprake is van een gemeenschappelijke kandidatenlijst, dan toch in ieder geval van lijstverbindingen, zodat reststemmen van de ene partij aan de andere ten goede komen. Er zijn onmiskenbaar veel raakvlakken: over een aantal thema’s die traditioneel een belangrijk onderdeel zijn van het profiel van christelijke politieke partijen zijn ze het in hoge mate eens. Maar is dat voldoende basis voor de vorming van één partij?

Ik wees er al op dat bij dit onderwerp hetzelfde argument wordt gebruikt als in de discussie over kerkelijke verdeeldheid: we kunnen het ons niet veroorloven gescheiden op te trekken. Wanneer daartegen dan wordt aangevoerd dat er toch duidelijke verschillen zijn, worden die tot de middelmatige zaken gerekend: niet te onbelangrijk om erover te praten, maar niet belangrijk genoeg als rechtvaardiging voor gescheidenheid. Datzelfde verschijnsel doet zich ook hier voor. “Blokhuis, van huis uit filosoof, erkent dat de twee partijen een verschillende politieke profilering hebben. ‘Maar als we het hebben over de echt belangrijke thema’s, zoals de onderwijsvrijheid, dan gaat het er niet om of je wat linkser of wat rechtser bent’.” Door de onderwijsvrijheid te typeren als ‘echt belangrijk’ worden andere zaken, waarover de twee partijen nogal verschillend denken, als weinig relevant terzijde geschoven.

Niemand zal ontkennen dat de onderwijsvrijheid een belangrijk thema is. Het is dus terecht dat beide partijen zich op dat vlak profileren en het is ook gewenst dat ze daarbij zoveel mogelijk samen optrekken. Maar daarmee zijn andere onderwerpen niet ineens van hooguit marginale betekenis geworden. Juist voor een christelijke politieke partij is het van wezenlijk belang te laten zien dat ze niet voor de belangen van de achterban opkomt, maar die van de hele maatschappij voor ogen heeft. De onderwijsvrijheid is niet in het belang zijn van christenen alleen, maar aangezien in de praktijk vooral het bijzonder onderwijs onder druk staat, wordt dat wel als vooral christelijk eigenbelang ervaren. Bovendien moeten christelijke partijen zoveel mogelijk de indruk vermijden dat ze zich alleen voor een beperkt aantal thema’s interesseren – de thema’s die vaak als ‘medisch-ethisch’ worden aangeduid. Die moeten niet onder het kleed verdwijnen, maar christelijke politiek gaat over meer dan het bekende rijtje: abortus, euthanasie, homohuwelijk. Ethiek heeft niet alleen met die onderwerpen te maken, maar evenzeer met zaken als natuur en milieu, immigratie en integratie, sociale rechtvaardigheid, gezonde overheidsfinanciën, ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten in de internationale politiek. Juist op dit soort thema’s lopen de visies van de ChristenUnie en de SGP nogal eens uiteen.

“Als ik kijk naar de partijrede van Kees van der Staaij op de afgelopen SGP-jaarvergadering, dan was dat een behoorlijk christelijk-sociaal verhaal”, zegt Blokhuis in het Nederlands Dagblad. Dat kan wel zo zijn, maar in de praktijk komt dat niet erg uit de verf. Het is niet zonder reden dat de SGP in de publieke opinie en ook bij politieke analisten als ‘rechts’ geldt, terwijl men de ChristenUnie eerder in het midden of zelfs ‘links’ daarvan situeert. Wie kijkt naar de houding van de SGP in de recente debatten over bezuiningen en hervormingen moet constateren dat haar visie zich in veel opzichten niet fundamenteel van die van de VVD onderscheidt. De SGP kan het met de liberalen uitstekend vinden in het streven naar een kleine overheid. De egards waarmee minister-president Rutte kortgeleden op een jongerenbijeenkomst van de SGP werd ontvangen wijst ook op een sterke mate van verwantschap.

De ChristenUnie heeft een andere visie op de overheid en kent haar een belangrijkere rol toe. Evenals de SGP hecht ze veel belang aan wat mensen voor elkaar kunnen betekenen. Maar ze houdt meer rekening met de realiteit. Veel zaken zijn veel te ingewikkeld om te worden waargenomen door wat in CDA-kringen graag als het maatschappelijk middenveld wordt aangeduid. Bovendien is het individualisme in de maatschappij zover doorgedrongen dat veel mensen niet tot enige gemeenschap behoren waarop ze kunnen terugvallen. Voeg daarbij dat volgens berekeningen van het Leger des Heils honderdduizenden Nederlanders als eenzaam moeten worden aangemerkt – wat betekent dat ze geen familie, vrienden of kennissen hebben op wie ze een beroep kunnen doen – en de conclusie is onvermijdelijk dat zonder de zorg van de overheid velen het niet redden.

Het gaat hier echter niet maar alleen om een analyse van de maatschappelijke werkelijkheid. De verschillen liggen veel dieper en hebben alles te maken met de vraag wat vanuit de Schrift over de rol van de overheid kan worden gezegd. Daarbij doet zich bij de SGP een opvallende paradox voor. Aan de ene kant wil men een kleine overheid, aan de andere kant verwerpt men de idee dat de overheid neutraal zou moeten zijn. De SGP belijdt immers met het ‘onverkorte’ artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat de overheid de taak heeft de ware religie te bevorderen en de valse religie te bestrijden. Het streven naar een ‘kleine’ overheid beperkt zich dus tot het sociaal-economische terrein. In andere maatschappelijke kwesties kiest de SGP voor een sterke en bemoeizuchtige overheid.

De ChristenUnie brengt daarentegen een duidelijke scheiding aan tussen kerk en wereldlijke overheid. Beide staan onder de soevereiniteit van God, maar hebben een verschillend werkterrein. De kerk dient zich bezig te houden met de verkondiging van het evangelie, terwijl het de taak van de overheid is de normen voor de samenleving die aan de Schrift kunnen worden ontleend in de praktijk gestalte te geven. Ten aanzien van het sociaal-economisch beleid betekent dat bijvoorbeeld dat de overheid moet bijspringen wanneer mensen niet in staat zijn zichzelf te voorzien van wat nodig wordt geacht om volwaardig aan de samenleving deel te nemen.

Welke visie men er in dit opzicht ook op nahoudt, het zal duidelijk zijn dat dit vanuit principieel gezichtspunt niet als een middelmatige zaak kan worden afgedaan. Deze tegenovergestelde visies hebben zodanige consequenties voor het politieke handelen dat het voor de kiezer wel degelijk iets uitmaakt of hij zijn stem aan de ChristenUnie dan wel aan de SGP geeft.

De visie op de overheid heeft ook consequenties voor zaken als de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. In een tijd waarin veel kiezers geneigd zijn aan bepaalde inwoners van ons land die vrijheden te ontzeggen die zij voor zichzelf opeisen, is een duidelijke standpuntbepaling onontkoombaar. De opvattingen van de ChristenUnie en de SGP op dit vlak zijn onverzoenlijk. Uiteraard heeft ook de visie op de rol van vrouwen in de politiek nog niets aan actualiteit ingeboet. Hier stuiten we opnieuw op een verschil van inzicht op de relatie tussen kerk en staat. Omdat de SGP geen scheiding tussen kerk en staat erkent, wordt de norm van de kerk dat een vrouw het ambt niet toekomt zonder meer toegepast op de staat: ook het regeerambt in de staat komt de vrouw niet toe.

Wanneer twee ondernemingen worden samengevoegd is het de bedoeling dat een nieuw sterk merk ontstaat. De hier gegeven analyse van de verschillen in karakter en standpunten van de ChristenUnie en de SGP geeft geen reden aan te nemen dat met een nieuw merk de kracht van de christelijke politiek wordt vergroot. CU + SGP = onduidelijkheid. Zoals het CDA laat zien is een partij zonder helder profiel gedoemd aan invloed in te boeten.

Wij geloven met het hart

Verstand en gevoel, kennis en beleving – velen zien in die twee begrippenparen een tegenstelling. In christelijke kring worden daarover vaak de degens gekruisd, en bepaald niet pas sinds gisteren. Het speelt ook een rol in de manier waarop bijvoorbeeld gereformeerden en evangelischen naar elkaar kijken. Gereformeerden hebben de naam nogal verstandelijk te zijn en dat is in evangelische kringen bepaald geen aanbeveling. Omgekeerd zien gereformeerden – soms met afgrijzen, soms met jaloezie – hoe evangelischen onbekommerd hun gevoel laten spreken wanneer het om geloofszaken gaat. Ook kerkdiensten of gemeentelijke samenkomsten worden vaak door de bril van het gevoel of het verstand bekeken en beleefd.

Twee recente berichten in het Nederlands Dagblad laten zien hoe het kerkelijk leven hiervan de weerslag ondervindt. In de krant van 5 mei staat een artikel waarin gesignaleerd wordt dat de bijbelkennis van jongeren in christelijke kerken sterk is afgenomen. Onder de deskundigen die gevraagd wordt hoe daarmee moet worden omgegaan, heerst vooral verwarring. Niemand heeft een recept, maar er tekent zich in de reacties wel een patroon af. Wim Verboom, oud-hoogleraar namens de Gereformeerde Bond, wordt als volgt geciteerd: “In de theologische bezinning is steeds meer gezegd: het gaat niet om feitenkennis, maar om relationele en functionele kennis.” Dat idee lijkt vrij algemeen te zijn overgenomen. Hier wordt op z’n minst gesuggereerd dat er een tegenstelling bestaat tussen feitenkennis en beleving.

Van diezelfde tegenstelling lijken ook de predikanten Burger en Schaeffer uit te gaan, die op de jaarvergadering van de Bijbelstudiebond binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) spraken over de doop. De redactie van het Nederlands Dagblad zette boven het verslag op 9 mei de kop: “Sacramenten lijden onder de preek”. Volgens Schaeffer staat de preek nog teveel centraal, waar de sacramenten van doop en avondmaal onder lijden. Burger keert zich tegen de concentratie op het woord: “Het geloof wordt op die manier een zaak van het hoofd, terwijl het net zo goed een zaak van het lichaam is.” Over de wenselijkheid dat in de kerkdiensten ook iets te zien is, kan best een zinvolle discussie gevoerd worden, ook gezien de veranderingen in de cultuur. Maar de beide predikanten maken die discussie niet eenvoudiger door een tegenstelling tussen preek en sacrament te construeren.

Er is trouwens wel enige reden zich over hun uitlatingen te verbazen. Ik heb bepaald niet de indruk dat de sacramenten te weinig aandacht krijgen. De huidige dooppraktijk wijkt sterk af van wat nog zo’n twintig jaar geleden gangbaar was. Het komt vrijwel niet meer voor dat de moeder niet bij de doop van haar kind aanwezig is. In de regel wordt gewacht tot ze voldoende is hersteld om er bij te zijn. Sterker nog, vaak wordt een datum voor de doopbediening gekozen die ook familie en vrienden in staat stelt aanwezig te zijn. Het is geen uitzondering wanneer de doop pas enkele maanden na de geboorte plaatsvindt, ook wanneer daarvoor geen medische gronden aanwezig zijn.
Rond de doopbediening hebben zich allerlei rituelen ontwikkeld die wijzen op het belang dat daaraan gehecht wordt. Kinderen uit de gemeente scharen zich rond de doopvont en worden soms nog apart toegesproken, ouders krijgen soms de gelegenheid een getuigenis af te leggen, ze mogen vaak het dooplied kiezen en wanneer de keus valt op een lied dat geen enkele kerkelijke status heeft wordt daar in de regel niet moeilijk over gedaan.

Ook het avondmaal krijgt meer nadruk dan voorheen. Net als het aantal doopformulieren is ook het aantal formulieren voor de bediening van het avondmaal uitgebreid. Terwijl enkele decennia geleden in de meeste gemeenten het avondmaal eenmaal per kwartaal of per twee maanden werd gevierd, zijn er nu nogal wat gemeenten waar dit elke maand plaatsvindt. Naast de vroeger gangbare zittende viering worden nu ook andere vormen gebruikt, zoals de gaande en de staande viering. Ook de groeiende tendens de avondmaalstafel open te stellen voor leden van andere kerkgenootschappen wijst op een verandering in de manier waarop met dit sacrament wordt omgegaan.

Wat men van deze ontwikkelingen ook vindt – en bij sommige kunnen zeker wel kritische kanttekeningen worden geplaatst -, ze wijzen toch bepaald niet op een onderwaardering van de sacramenten.

De tegenstelling tussen de sacramenten en de preek is nogal discutabel. Ds. Schaeffer relativeert die trouwens, wellicht onbedoeld, wanneer hij zegt: “Ieder kind wordt gedoopt met gewoon water, maar door de woorden die God zelf aan de doop verbindt, krijgt dat vervolgens een veel diepere betekenis dan ‘gewoon een plons water’.” Daarmee geeft hij precies aan waarom preek en sacrament een eenheid zijn, die verbonden worden door het woord – of, beter gezegd, het Woord. Want de sacramenten zijn in feite plaatjes bij het verhaal dat in de prediking centraal staat. Kinderen worden niet door de doop in het verbond opgenomen: ze zijn het al. De doop stelt dat aanschouwelijk voor. De verzoening door het lijden en sterven van Christus vindt niet door brood en wijn plaats. Die zijn slechts de aanschouwelijke voorstelling van het feit van de verzoening. Preek en sacrament verkondigen dezelfde boodschap.

Bij de bediening van de sacramenten mag dan meer te beleven zijn, die beleving is wel geworteld in de feiten zoals die door de bijzondere zorg van de heilige Geest in de Schrift zijn opgetekend. Een beleving die niet op feiten is gebaseerd is als een huis dat op zand is gebouwd. Geloofsbeleving die tegen een stootje kan, moet gefundeerd zijn op de rots van in de Schrift overgeleverde feiten.

Die feiten zijn ook de basis van de preek. Het Woord van God staat daarin immers centraal. Dat impliceert dat wat de heilige Geest nodig oordeelde in de Schrift op te nemen, in de prediking een centrale plaats moet hebben. De hele Schrift moet in de volle breedte aan de orde komen, Oude èn Nieuwe Testament. De prediking wordt soms aangeduid als verkondiging of bediening van het Woord of van het evangelie. Dat suggereert al dat er meer gebeurt dan het weergeven en uitleggen van feiten. Een ouderwetse uitdrukking maakt dat nog duidelijker: ‘bediening van de verzoening’. Daaruit komt naar voren dat het maar niet gaat om een afstandelijke analyse van geopenbaarde feiten. In de Schrift openbaart God zichzelf, laat hij zichzelf kennen. Dat maakt een afstandelijke omgang met het Woord onmogelijk.

‘Naam en feit’ staan niet in tegenstelling tot ‘relationele’ of ‘functionele’ kennis. In de omgang met de Schrift is alle kennis per definitie relationeel. Maar wanneer in de Schrift God zichzelf laat kennen – in zijn zoon, maar ook in de geschiedenis – is onderzoek en kennis van de feiten essentieel. De prediking van apostelen en profeten is niet gebaseerd op ‘vernuftige verzinsels’ (2 Petr 1,16), maar op de verslagen van oor- en ooggetuigen. Lukas schreef zijn evangelie op basis van een grondig onderzoek van de feiten. Kennis van de feiten verhindert de constructie van een op maat gesneden beeld van God en van zijn wil.

De tegenstelling tussen ‘hoofd’ en ‘lichaam’ is een valse. Of het Woord nu klinkt in de preek of in het sacrament – of ook in de bijbelstudie of het godsdienst- of catechetisch onderwijs -, nooit gaat het om het hoofd of het lichaam. Het gaat uiteindelijk altijd om het hart. Dat is de mens zelf, de hele mens, met zijn hoofd en zijn lichaam. Preek en sacrament zijn niet hetzelfde. Maar beide doen een beroep op de hele mens. Ze verkondigen het Woord en vragen om een antwoord.