Archief

Archive for april, 2013

Het kerklied als geloofsbelijdenis

Er zijn bepaalde onderwerpen die de gemoederen in christelijke kring meer in beweging brengen dan andere. Zodra in het Nederlands Dagblad een verslag van een lezing of een artikel publiceert waar over de doop gesproken wordt, volgen daarop één of meerdere ingezondens en het aantal reacties in de digitale editie loopt binnen enkele dagen in de tientallen. Als het over Israël gaat, gebeurt hetzelfde in veelvoud en kunnen de discussies in de digitale editie weken lang aanhouden. Kennelijk zijn dit gevoelige onderwerpen waarover de meningen niet alleen flink uiteenlopen, maar die ook in hoge mate mensen emotioneel raken. Het zou interessant zijn te onderzoeken waarom uitgerekend die onderwerpen dat effect hebben.

Er is nog een andere kwestie die een sterk emotionele lading heeft en christenen blijkbaar sterk bezighoudt: de liturgie, en vooral het muzikale deel ervan. De vrijheden in de keuze van liederen die kerkenraden of voorgangers zich veroorloven, het zingen van opwekkingsliederen en de begeleiding door een orgel of juist door een band, ze veroorzaken vaak felle discussies waarbij de nuance nogal eens ver te zoeken is. Niet veel christenen zullen beweren dat de liederen die in de kerk gezongen worden tot de kern van de christelijke godsdienst behoren. Dat betekent echter niet dat ze onbelangrijk zijn. Ze kunnen een indicatie geven van de geestelijke ‘ligging’ van die gemeente. Daarnaast geven de argumenten – of wat daarvoor moet doorgaan – die in de discussies over liturgie en kerkmuziek worden gebruikt, inzicht in de manier waarop met zaken rond geloof en kerk wordt omgegaan.

De aangekondigde verschijning van het nieuwe Liedboek voor de Kerken werpt haar schaduwen al vooruit. Al een tijd geleden spraken verschillende mensen die zich min of meer professioneel met kerkmuziek en het kerklied bezighouden er hun afkeuring over uit dat in het Liedboek allerlei liederen zouden worden opgenomen die volgens hen kwalitatief onder de maat zijn. Daarbij doelde men vooral op liederen uit de evangelicale hoek. Naar hun mening zou kwaliteit doorslaggevend moeten zijn bij de vraag of een lied wel of niet in het Liedboek moet worden opgenomen. Kort geleden oefende Hans Maat, directeur van het Evangelisch Werkverband en nota bene bestuurslid van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied – verantwoordelijk voor de samenstelling van het nieuwe Liedboek -, scherpe kritiek op het uiteindelijke resultaat. Volgens een bericht in het Nederlands Dagblad van 16 maart 2013 ontbreekt het de samenstellers aan gevoel “voor jongeren, de Nederland Zingtcultuur, de orthodoxe achterban en de grote tendensen in de kerk”. Er staan maar een paar opwekkingsliederen en worshipliederen in, terwijl jongeren in veel kerken die het liefste zingen. “Dit moest een bundel voor de toekomst zijn, en voor de gewone gemeenteleden. Niet voor een professor liturgiek.”

De manier waarop over dit onderwerp wordt gesproken, zegt veel over de manier waarop naar kerkliederen en kerkmuziek gekeken wordt. Je zou twee elementen kunnen onderscheiden die in de discussies over dit onderwerp steeds weer naar voren komen.

Het eerste betreft de kwaliteit van liederen. Vooral professionele kerkmusici hameren er steeds op dat een groot deel van de liederen die tegenwoordig vaak gezongen worden – globaal aangeduid als ‘evangelicaal’ – kwalitatief onder de maat is, zowel qua tekst als qua muziek. Het zal niet meevallen in deze kringen een musicus te vinden die dit repertoire van goede kwaliteit acht. Ook diegenen onder hen die het opwekkingsrepertoire niet in z’n totaliteit afwijzen, zijn van mening dat het de samenstellers van bundels met zulke liederen – en de gebruikers uiteraard – aan kritische zin ontbreekt. Ik weet eigenlijk niet of er vertegenwoordigers van de evangelische liedcultuur zijn die deze opvatting fundamenteel bestrijden. Het lijkt me een vrijwel onbegonnen werk te proberen aan te tonen dat opwekkingsliederen in hun algemeenheid zich kwalitatief kunnen meten met de psalmen of bijvoorbeeld de liederen die in het (oude) Liedboek voor de Kerken zijn opgenomen.

Sommigen doen daar ook geen pogingen toe. De al genoemde Hans Maat bijvoorbeeld wijst op kerklieddichters als Huub Oosterhuis, Willem Barnard en Sytze de Vries – de eerste twee zijn in het oude Liedboek ruim vertegenwoordigd, de laatstgenoemde is van een jongere generatie en schrijft veel teksten die o.a. door Dirk Zwart op muziek zijn gezet. Maat erkent: “[Ze] zijn waarschijnlijk betere poëten dan ik”. In een artikel in het Nederlands Dagblad van 28 maart 2013 schrijft Janneke Burger iets vergelijkbaars. Ze typeert het klassieke kerklied als “literair en muzikaal gezien vast prachtig en correct”. In zekere zin zou je dat als winst kunnen beschouwen: de aanhangers van het klassieke kerklied en de vertegenwoordigers van het evangelicale repertoire zijn het er kennelijk over eens dat er een evident verschil in kwaliteit tussen de twee genres bestaat.

Daarmee is het pleit echter niet beslecht. De twee kampen verschillen namelijk fundamenteel van mening over de vraag welke rol kwaliteit moet spelen. Daarmee zijn we bij het tweede element in de discussies over dit onderwerp. Grof gezegd vinden de verdedigers van de evangelische liedcultuur dat kwaliteit uiteindelijk niet doorslaggevend is. Hier kunnen verschillende argumentatielijnen onderscheiden worden.

In discussies kun je nog wel eens het argument tegenkomen dat het om de intentie gaat en niet zozeer om de kwaliteit. God ziet het hart aan en de kwaliteit van het gebodene is vers twee. Dit is een uiterst merkwaardig en vanuit christelijk standpunt nogal bedenkelijk argument. Je hoeft niet direct met allerlei diepgravende bezwaren te komen om te begrijpen dat deze redenering niet houdbaar is. Wanneer een man zijn vrouw een verjaardagscadeau aanbiedt, doet hij er dan krantenpapier omheen? Wanneer iemand bij de koningin op audiëntie gaat, doet hij dan zijn oude kloffie aan? Natuurlijk gaat het om het hart, maar waarvan het hart vol is, daarvan loopt de mond over. Aan wat uit de mond komt, kan de intentie worden afgeleid. In de dienst aan God is het beste nog niet goed genoeg. Maar naar dat beste moet dan wel gestreefd worden. Of, beter gezegd, naar het optimale: het beste dat met de gegeven middelen en talenten bereikbaar is. Tot het onmogelijke is uiteraard niemand gehouden. Maar wie een rijke en kwalitatief goede liedcultuur in de vuilnisemmer kiepert en die vervangt door wat kwalitatief van minder allooi is, heeft wel wat uit te leggen. Je kunt hier ook nog een filosofische draai aan geven. De tegenstelling tussen de kwaliteit en de intentie is dan die tussen het ‘stoffelijke’ en het ‘geestelijke’, waarbij het laatste uiteindelijk het belangrijkste is. Deze tegenstelling wortelt in de heidense filosofie en laat zich op geen enkele manier vanuit de Schrift verdedigen.

Een tweede argumentatielijn vinden we in het al eerder genoemde artikel van Janneke Burger. “Waarom blijft er toch die kloof tussen aan de ene kant het klassieke kerklied, dat literair en muzikaal gezien vast prachtig en correct is, maar het hart van de eenvoudige gelovige (laat staan het kind) maar moeilijk kan bereiken?” “Ik kan werkelijk genieten van een lied waar mooie woorden in staan, dichtkunst, zo u wilt. Prachtig, zoals de ambivalentie van het leven in woorden gevangen kan worden. Het hoeft niet altijd uitbundig, en ik zing ook graag liederen die ik moet herkauwen. Tegelijk geniet ik van een opwekkingslied, dat mijn hart zoveel makkelijker bereikt en waarbij ik mijn lijf mag gebruiken om mij naar de Heer uit te strekken.”

De suggestie die hiervan uitgaat is dat wat van hoog literair en muzikaal niveau is het hart van de gelovigen niet bereikt. Dat is niet hard te maken. Want er zijn ongetwijfeld heel wat kerkgangers die zich in die kritiek herkennen, maar ook die een geheel tegengestelde ervaring hebben. Als ik, in navolging van mw. Burger, ook even subjectief mag zijn: hoe klassieker een lied, hoe meer het me aanspreekt, terwijl evangelicale liederen me volstrekt koud laten. Als iedereen zijn voorkeur mag laten gelden wordt het lastig. Waar de een van geniet, dat kan de ander niet pruimen. Aan hoogstpersoonlijke voorkeuren hebben we niet veel als het gaat om de vraag welke liederen voor kerkelijk gebruik geselecteerd zouden moeten of kunnen worden.

Achter deze persoonlijke ontboezeming van mw. Burger lijkt wel een bepaald vooroordeel te zitten: kwaliteit landt niet bij ‘gewone’ mensen. Dat klinkt nogal neerbuigend. Misschien moeten literair of muzikaal weinig onderlegde mensen zich wat inspannen, maar wie zegt dat ze dat niet willen of kunnen? En zijn de psalmen dan gemakkelijker toegankelijk? Moeten die op het tweede plan komen? Trouwens, wie de Schrift wil doorgronden, zal zich ook moeten inspannen. Dat hoort uiteindelijk bij het christelijk geloof. Niet alles hoeft of kan in hapklare brokken te worden aangeboden.

Wie leest wat Janneke Burger en Hans Maat naar voren brengen moet wel de conclusie trekken dat voor hen de smaak van de gelovigen de doorslag geeft. In elk geval is Hans Maat daarover glashelder in wat hij opmerkt over het nieuwe Liedboek voor de Kerken. “Ik wilde graag dat het project zou slagen, maar het nieuwe Liedboek is geen veelkleurige bundel. Het mist ook compleet de tijdgeest: we zitten in een periode van deïnstitutionalisering, waarin de vrije liedcultuur opbloeit.” “Het gaat mij erom dat een bepaald soort liederen, die een grote groep in de kerk graag zingt, amper in deze nieuwe bundel voorkomt.” Hier is het criterium uiteindelijk de voorkeur van de gebruikers: er moeten meer liederen uit de evangelicale hoek worden opgenomen, niet omdat die goed zijn, maar omdat ze graag gezongen worden.

Deze positiekeuze is nogal problematisch. Geen van beide zullen willen verdedigen dat in geloofskwesties de mening of het gevoel van de gelovigen doorslaggevend zijn. De inhoud van het geloof wordt bepaald door de Schrift. Maat maakt in het interview duidelijk dat hij dat inderdaad vindt: “Bepaalde liederen en gebeden in het nieuwe Liedboek zou ik om theologische redenen nooit aan jongeren voorlezen.” Als de Schrift dan maatgevend is voor de inhoud van het geloof, dan zou hij toch eens moeten uitleggen waarom dat dan niet geldt ten aanzien van de liturgie en het muzikale aspect daarvan. Waarom zou hier de smaak van de kerkgangers ineens doorslaggevend moeten zijn?

Dat heeft enerzijds ongetwijfeld te maken met de scheiding tussen vorm en inhoud die hierboven al gesignaleerd werd. Maar het zou ook verband kunnen houden met een visie op liturgie, waarin deze wordt opgedeeld in twee elementen. In het ene komt God aan het woord, via Schriftlezing en verkondiging. In het andere element spreekt de gemeente, door middel van gebed en lied. Maar is die tweedeling wel correct?

De oorsprong van het woord liturgie maakt duidelijk dat dienst daarin het centrale begrip is. In de christelijke kerk betekent liturgie dienst aan God. Hoe dien je God? Toch allereerst door Hem zelf aan het woord te laten. Hij spreekt via de Schrift en – door de mond van de voorganger – in de verkondiging van het Evangelie. Hij spreekt ook door middel van het lied: de heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat de bijbel een grote hoeveelheid liederen bevat – het boek van de Psalmen, maar ook andere Schriftgedeelten – waarin Hij eveneens aan het woord komt, door de mond van de gelovigen. Luther en Calvijn hadden niet dezelfde visie op de eredienst, maar verschilden niet van mening over het feit dat de mens als schepsel de plicht heeft zijn schepper ook in zijn lied te loven. Dat gebeurt vooral door na te spreken wat Hij in zijn woord heeft gezegd. In die zin wordt in het kerklied de verkondiging van het evangelie voortgezet. Daarom is er ook geen tegenstelling tussen de Woordverkondiging in de preek en de Woordverkondiging in het lied. Beide hebben dezelfde spits: het uitdragen van de woorden van God met verschillende middelen. Het maakt de discussie over de verhouding tussen preek en lied grotendeels overbodig. Dan is het wel noodzakelijk dat de liederen in de eredienst inhoudelijk en qua vorm zoveel mogelijk aansluiten bij de Schrift.

Hoe verder de liederen daarvan afwijken, hoe problematischer de relatie tussen Woordverkondiging en lied wordt. Het valt niet te ontkennen dat in veel evangelicale liederen de mens een wel erg belangrijke rol speelt. In die liederen drukt hij zijn gevoelens uit. Er is niets tegen wanneer mensen door middel van liederen hun gevoelens tot uiting brengen, ook niet wanneer ze dat samen doen. Maar de eredienst is daarvoor niet geschikt; daar passen geen subjectieve en individualistische elementen in.

Noch Janneke Burger noch Hans Maat eisen het alleenrecht voor het evangelicale lied op. Ze willen dat in de kerken beide liedculturen vredig naast elkaar kunnen bestaan. Mw. Burger schrijft: “[Mijn] gemeente heeft toch vooral behoefte aan liederen die deze kloof [tussen het klassieke en het evangelicale lied] overbruggen. Waarom zijn die er dan zo weinig?” Misschien bestaan zulke liederen niet. Ik kan me niet goed voorstellen hoe zo’n lied eruit zou moeten zien. Hans Maat is realistisch. “Bovendien vraag ik me nog steeds af of je wel een bundel voor iedereen kunt maken.” Daarbij bedoelt hij vooral de theologische inhoud van het kerklied, maar dat kun je even zo goed betrekken op de vorm.

Dat is het grote probleem bij het Liedboek voor de Kerken. Dat gold voor het oude: een aantal kerken besloot het niet te gebruiken vanwege het feit dat daarin liederen waren opgenomen die zich inhoudelijk niet laten rijmen met de gereformeerde belijdenis. Het zal ook – en wellicht zelfs in nog sterkere mate – voor het nieuwe Liedboek gelden. Naast liederen van min of meer vrijzinnige snit zal het ook liederen uit de evangelicale hoek bevatten. Die zijn ook niet allemaal in een gereformeerde eredienst bruikbaar. En aangezien de kerk in veel opzichten multicultureel is geworden, ook als ze geheel autochtoon is, levert elke keuze weerstanden op.

Het gesignaleerde probleem is in wezen onoplosbaar wanneer de persoonlijke voorkeur en smaak van de gelovigen doorslaggevend is. Dat is in de kerk een onbegaanbare weg. Kerken zullen een heldere, schriftuurlijk gefundeerde visie op liturgie moeten ontwikkelen. Alleen zo kan de schijn vermeden worden dat de smaak van een elite of de macht van het getal bepalend is voor de keuzen die ten aanzien van het liedrepertoire gemaakt worden.

In de eredienst staat het Woord centraal. Daarom moet in het kerklied de Schrift tot klinken komen. Het is een geloofsbelijdenis: de gemeente spreekt zingend na wat ze in de Schrift gelezen heeft.