Archief

Archive for februari, 2019

Eerst geloven

Archeologie is een fascinerende wetenschap. Wie wil nu niet allerlei zaken ontdekken over tijden waarvan we vrijwel niets weten, meestal omdat het ons aan schriftelijke bronnen ontbreekt? Soms komen bij nieuwbouwprojecten voorwerpen aan de oppervlakte die ons iets vertellen over het dagelijks leven van mensen die we hooguit uit de geschiedenisboekjes kennen maar van wie we ons geen enkele voorstelling kunnen maken. Dat worden dan ineens mensen van vlees en bloed. Deze en gene zou maar wat graag zelf aan opgravingen deelnemen, in de hoop de vondst van z’n leven te doen. Als er iets belangrijks gevonden wordt, haalt dat ook direct de media. Dat was een paar jaar geleden het geval toen door opgravingen het plaatsje Hardenberg, waarvan veel Nederlanders misschien nooit gehoord hadden, ineens op de kaart kwam te staan.

Maar archeologie heeft ook een andere kant. Er zijn gebieden in de wereld waar territoria het onderwerp van conflict tussen verschillende staten of volken zijn. En dan kunnen archeologische vondsten heel goed van pas komen om te bewijzen dat een bepaald gebied altijd al tot het territorium van een volk heeft behoord. Wie denkt hier niet direct aan het Midden-Oosten en dan in het bijzonder Israël? En inderdaad kunnen Israëlische archeologen het niet altijd laten, archeologische vondsten direct te claimen als bewijzen van de aanwezigheid van het Joodse volk in een bepaald gebied in oude tijden. Daarmee willen ze dan de bewering van de Palestijnen dat de Joden indringers zijn in een gebied dat altijd hun heeft toebehoord, weerleggen. Meer ‘neutrale’ collega’s reageren meestal met scepsis op zulke beweringen en het gebeurt nogal eens dat de aanvankelijke toeschrijvingen van archeologische vondsten later moeten worden gecorrigeerd.

Ik zette het begrip ‘neutraal’ zojuist tussen hoge komma’s. Dat deed ik niet voor niets. Want archeologie is geen waardevrije wetenschap. Dat is zeker het geval wanneer het om Israël gaat. Want dat is niet alleen het land waar de Joden wonen en een eigen staat hebben, het is ook het land van de bijbel. Hier hebben zich de meeste geschiedenissen afgespeeld die in de bijbel worden beschreven. En daarmee is de archeologie van Israël niet alleen maar politiek brandbaar, maar ook religieus/theologisch.

Nu en dan wordt iets gevonden dat wordt toegeschreven aan figuren die we uit de bijbel kennen. Recent ging het om een zegelring die aan Pontius Pilatus zou hebben toebehoord. De reacties op zulke toeschrijvingen zijn meestal vrij voorspelbaar. Er zijn archeologen die direct uiterst sceptisch reageren. Ze lijken er soms weinig tijd voor nodig te hebben om tot de conclusie te komen dat die toeschrijvingen ‘natuurlijk’ niet kunnen kloppen. Je kunt je niet helemaal aan de indruk onttrekken dat sommigen de gedachte dat een bepaalde archeologische vondst het bestaan van een bepaalde bijbelse figuur zou bevestigen, nauwelijks kunnen verdragen. Dat heeft alles te maken met hun visie op de Joodse geschiedenis en vooral de bijbelse geschiedschrijving. Het bestaan van een hoogontwikkelde cultuur in bijvoorbeeld de tijd van David en Salomo wordt betwijfeld of zelfs expliciet ontkend. Vanuit de overtuiging dat men pas laat de schrijfkunst machtig was, wordt het onwaarschijnlijk geacht dat bepaalde geschriften zijn ontstaan in de tijd die door veel Schriftgetrouwe exegeten als ontstaanstijd wordt aangenomen. Het is bepaald geen uitzondering dat archeologische vondsten worden beschouwd vanuit de eigen vooroordelen. Enige religiestress, zoals men dat tegenwoordig wel noemt, lijkt ook sommige archeologen niet vreemd te zijn.

Maar vooroordelen kunnen ook aan de andere kant het oordeel vertroebelen. Het valt wel op dat elke archeologische vondst die de historiciteit van een bijbels gegeven lijkt te ondersteunen, door christelijke media enthousiast onthaald wordt. Vaak zonder het oordeel van archeologen af te wachten, die een wat grotere afstand tot de materie of de vindplaats hebben, worden beweringen van de vinders als feit gemeld. Bij de hiervoor genoemde vondst van wat beweerd werd een zegelring van Pilatus te zijn, was dat ook het geval. Media als het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad maakten er zonder dralen melding van. Weliswaar werd in de berichtgeving de toeschrijving van enige reserves voorzien, maar in de koppen vielen die dan vaak grotendeels weg. En juist aansprekende koppen blijven bij de lezer hangen. De bewering dat het hier inderdaad om de zegelring van Pilatus zou gaan, is inmiddels niet meer te horen.

Het valt best te begrijpen dat christelijke media zo reageren. Ze spelen daarmee in op de belangstelling van de lezers. Die horen wel graag dat archeologische vondsten bewijzen dat wat ze in de bijbel lezen, inderdaad waar is. Oudere lezers zullen zich herinneren dat ooit een boek op de markt kwam met de uitdagende titel “De bijbel heeft toch gelijk”. De Duitse auteur, Werner Keller, publiceerde dit boek in 1955; het werd kort daarna in vertaling uitgebracht. Een herziene uitgave kwam in 1989 op de markt en ook die werd in het Nederlands vertaald. Voor de gemiddelde bijbellezer valt onmogelijk na te gaan of de beweringen in dit en vergelijkbare boeken wetenschappelijk gefundeerd zijn. Dat is niet erg, want het geloof dat de bijbel betrouwbaar is, ook in de beschrijving van historische personen en gebeurtenissen, hangt niet van archeologische vondsten of van geschreven buiten-bijbelse bronnen af. Alleen al de titel van het boek van Keller zou christenen die de bijbel lief is, kopschuw moeten maken. Dat de bijbel gelijk heeft, behoeft geen bewijs. Het getuigenis van de Schrift zelf is voldoende. Of je haar betrouwbaar acht hangt vooral af van de vraag of je de Auteur voor betrouwbaar houdt.

Dat neemt niet weg dat ook christenen graag een ‘neutrale’ bevestiging van hun geloof zouden zien. Het is een heel menselijke neiging om iets tastbaars te willen hebben dat het geloof kan versterken of sceptici over de streep zou kunnen trekken. ‘Eerst zien en dan geloven’: dat is een heel menselijke instelling, sinds het begin van de geschiedenis. En door de eeuwen heen hebben mensen gevraagd en gezocht naar bewijzen van Gods bestaan of van wat Hij zei. Het volk Israël maakte beelden in een poging zich de Onzienlijke concreet en tastbaar voor te stellen, van het gouden kalf onderweg naar het beloofde land tot de stierkalveren in Dan en Bethel bij de grondvesting van het tienstammenrijk. Na Jezus’ opstanding komen we het bij zijn leerling Thomas tegen: eerst zien en dan geloven.

Tot op de dag van vandaag is dat de wens van mensen die moeite hebben in God te geloven of dat geloof afwijzen. In het Nederlands Dagblad van 7 februari j.l. zegt Jan Slagter, oprichter/directeur van omroep MAX: “Ik hou er een simpele redenering op na: als God bestaat, kan Hij zich toch laten zien? Gelovigen zeggen: ‘God heeft Jezus gestuurd’, maar ik heb Hem nooit gezien. Jezus liep volgens de Bijbel over het water, dat heb ik ook nooit gezien. Waarom zo moeilijk? Als ik God was, zou ik zeggen: ‘Kom morgen om twaalf uur naar het Malieveld, dan kunnen jullie Mij allemaal zien.'”

Die gedachte kan ook gelovigen zo maar bekruipen, als ze geconfronteerd worden met mensen die weigeren zich aan Christus over te geven. Als Hij zich nu maar eens zou laten zien. Als Hij zich nu maar eens zou laten horen. Dan zou men wel overstag gaan. Zou het? De bijbel levert daarvoor geen bewijs. Integendeel. Tijdens Jezus’ rondwandeling op aarde zag men God, in de persoon van zijn zoon. In Johannes 14 zegt Hij: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe kunt u dan zeggen: Laat ons de Vader zien?” Ze hebben Hem gezien, maar de meerderheid heeft Hem afgewezen. Zien doet niet geloven. In de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus dringt de eerste er op aan dat Abraham naar zijn broers zal gaan om hen voor het oordeel te waarschuwen. Maar Abraham antwoordt dat ze de profeten hebben. Wanneer iemand uit de doden opstaat, zal hen dat niet op andere gedachten brengen. En in het boek Openbaringen (hfst 16) lezen we dat de offerschalen met Gods woede op de aarde worden leeggegoten. God laat concreet zien dat Hij er is en wie Hij is. Maar de mensen bekeren zich niet. Ze lasteren God en breken niet met het leven dat ze leiden.

Wie zich niet door de Schrift laat overtuigen, zal ook niet door archeologische vondsten of door een stem uit de hemel overstag gaan. Daarvoor zit het ongeloof en het verzet tegen God te diep. Wie zoiets verwacht, peilt de kracht van het verzet onvoldoende en onderschat de macht en de invloed van Gods tegenstander.

Van heel veel door de bijbel vermelde personen en gebeurtenissen zijn geen archeologische of buiten-bijbelse schriftelijke ‘bewijzen’ gevonden. Dat kan gelovigen teleurstellen. God had er toch voor kunnen zorgen dat wat de bijbel zegt, door tastbare bewijzen wordt ondersteund? Natuurlijk had Hij dat kunnen doen. Maar kennelijk heeft Hij ervoor gekozen dat achterwege te laten. Hij wil dat we aan zijn Woord genoeg hebben. Hij wil op zijn Woord geloofd worden. Dat is ook dat wat de ‘geloofsgetuigen’ in Hebreeën 11 met elkaar verbindt. Ze vertrouwden op de belofte. Ze geloofden zonder te zien, omdat ze Hem betrouwbaar achtten.

Daarop komt het uiteindelijk aan. Eerst geloven. Het zien komt later wel.