Archief

Archive for oktober, 2012

Kerkelijk polderen

Nederland stond ooit bekend als een land van consensus. Partijen of maatschappelijke organisaties met tegengestelde opvattingen of belangen probeerden elkaar te vinden en een zodanige overeenstemming te bereiken dat ieder er in elk geval op één of meerdere punten beter van werd. Het is niet zo vreemd dat uitgerekend in Nederland het streven naar consensus kernmerkend werd voor de politiek en de samenleving. Het was altijd een land van minderheden, waarin geen enkele partij kon domineren. In de jaren ’80 kwam de term poldermodel in zwang, toen werkgevers, vakbonden en overheid met elkaar overlegden over lonen en arbeidsvoorwaarden. Zelfs in het buitenland werd dit model als voorbeeldig beschouwd.

In latere jaren werd van die term het werkwoord polderen afgeleid. Dat werd vaak in kritische of zelfs afkeurende zin gebruikt. Vooral in de maatschappelijke beweging die aan het begin van deze eeuw ontstond – waarvoor vaak de zogenaamde ‘Fortuyn-revolte’ als oorzaak wordt aangewezen – werd polderen een synoniem voor pappen en nathouden, het onder het kleed vegen van problemen en het bagatelliseren van maatschappelijke tegenstellingen. Het verzet daartegen leidde tot een verscherping van de maatschappelijke en politieke meningsverschillen. De polarisatie uit de jaren ’70 van de vorige eeuw leek helemaal terug van weggeweest, ook al liepen de scheidslijnen anders dan toen en had de polarisatie een minder uitgesproken ideologisch karakter. Teugkijkend op de geschiedenis van het laatste decennium kan moeilijk worden beweerd dat de samenleving van de toenemende polarisatie beter is geworden.

Men zegt wel eens dat de kerk achterloopt op maatschappelijke ontwikkelingen. Die bereiken haar uiteindelijk wel, maar het duurt even. Daar zit wat in. Verschijnselen die in de samenleving al decennia als heel gewoon worden beschouwd – vooral op het vlak van de persoonlijke ethiek – doen zich inmiddels ook in kerkelijke kring voor, en niet alleen onder vrijzinnigen. Hetzelfde kan gezegd worden van de manier waarop met verschillen van mening wordt omgegaan. Je zou kunnen zeggen dat, waar de samenleving afscheid heeft genomen van het poldermodel, de kerk de ‘voordelen’ van het polderen heeft ontdekt.

Niet dat het poldermodel nu pas wordt toegepast. De aloude Nederlands Hervormde Kerk en ook de PKN, waarin ze is opgegaan, zijn voorbeelden bij uitstek van een kerkelijk poldermodel. Verschillende stromingen bestaan naast elkaar en hebben een soort van ‘modus vivendi’ gevonden, waarbij ze elkaar wat gunnen en tegelijk elkaar zo min mogelijk lastig vallen. Kleinere reformatorische kerken hebben de Hervormde Kerk altijd als een afschrikwekkend voorbeeld beschouwd en hun oordeel over de PKN was in de eerste jaren na haar ontstaan niet veel anders. Maar inmiddels zijn ook die kerken aan het polderen geslagen. De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben verschillende stromingen. Eenheid met andere kerken staat weliswaar op de agenda van synoden van de CGK, maar veel vooruitgang zit er niet in, aangezien enkele stromingen binnen de kerk dat eenheidsstreven, vooral met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), niet zien zitten.

Ook binnen de laatstgenoemde kerken wordt druk gepolderd. Daar zijn veel voorbeelden van te geven. Ik denk dat elke lezer er wel een paar kan verzinnen. Ik heb in mijn weblog herhaaldelijk op zulke verschijnselen gewezen. Het lijkt erop dat kerkenraden koste wat kost iedereen binnen boord willen houden.
De norm is nog steeds dat de kinderen van de gelovigen gedoopt behoren te zijn. Wanneer een toenemend aantal kerkleden daarmee problemen heeft, wordt dat wel betreurd, maar consequenties blijven uit. Wanneer ouders dan hun kind niet willen laten dopen, moet daar maar iets op gevonden worden.
Kerkelijke afspraken worden geschonden, omdat kerkenraden niet de moed hebben gewoon eens “nee” te zeggen, bijvoorbeeld wanneer een ‘kerkelijk gemengd’ bruidspaar zijn huwelijk kerkelijk wil laten bevestigen.
Ook de ‘Werkorde’ die aan de Generale Synode wordt voorgelegd, draagt de sporen van ‘kerkelijk polderen’. De kerkenraad roept de gemeente in openbare kerkdiensten samen, “als regel twee maal per zondag”. Daarmee wordt bij voorbaat een verklaring van ‘geen bezwaar’ uitgereikt aan kerkenraden die het nodig vinden de tweede dienst af te schaffen. Ook de catechismusprediking wordt in feite facultatief gesteld door een vergelijkbare formulering. De argumentatie is een klassiek voorbeeld van ‘poldermentaliteit’. “In een toelichting schrijven de deputaten dat bij de invulling van de kerkdiensten een ‘veel grotere verscheidenheid is gegroeid dan er in de jaren 1970 bij de opstelling van de huidige kerkorde was’. De reacties van 115 kerken en 13 deputaatschappen op het vorige concept maken duidelijk dat verschillend wordt gedacht over het vastleggen van de tweede kerkdienst en de catechismusprediking in de kerkorde. Daarop hebben deputaten besloten dit opener te formuleren.” (Nederlands Dagblad, 5.7.12). Het is de mentaliteit van “u vraagt en wij draaien”.
Het kan nauwelijks verwondering wekken dat de liturgische vrijheden die voorgaande synoden aan gemeenten hebben toegestaan, hebben geleid tot een lappendeken waarin geen duidelijk gereformeerd patroon meer te ontwaren valt.
Tenslotte wijs ik nog maar eens – bijna ten overvloede – op de ontwikkelingen rond de kerkplantingsgemeente Stroom in Amsterdam, waar kerkelijke vergaderingen zich in alle mogelijke bochten wringen om het zo mogelijk iedereen naar de zin te maken.

Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat in enkele decennia een kerk zo van karakter verandert. Het heeft ongetwijfeld met de toenemende kerkverlating te maken, waardoor men alles doet om te voorkomen dat nog meer mensen – en vooral jongeren – zich onttrekken. De drempel naar andere kerken is immers veel lager dan vroeger, en sociaal heeft het vrijwel geen gevolgen wanneer iemand van kerk verandert, zoals dat vroeger wel vaak het geval was.
Maar er lijkt toch meer aan de hand. De manier waarop enkele theologen meenden te moeten bezweren dat enkele kerkplantingsgemeenten, zoals Stroom, zonder meer als gereformeerd kunnen worden beschouwd, wijst al in een bepaalde richting. Er spreekt grote onzekerheid uit over wat nu eigenlijk gereformeerd mag heten. Dat lijkt me de kwaal waaraan de Gereformeerde Kerken lijden. Er zal niet zo gauw iemand te vinden zijn die met Pilatus vraagt: “Wat is waarheid?” Wie zal ontkennen dat de waarheid bestaat? Wanneer de vraag gesteld wordt of die waarheid ook te kennen en te formuleren is, wordt het een ander verhaal. Natuurlijk, over fundamentele zaken, zoals de verzoening door Christus, bestaat geen verschil van mening. Wanneer de kerk daarover ferme uitspraken doet in haar belijdenis, kan ze op instemming rekenen. Maar wanneer die belijdenis andere zaken aan de orde stelt blijft algemene instemming uit. En wanneer ze dan ook nog pretendeert de Schrift na te spreken en daarmee impliciet (of expliciet) daarvan afwijkende opvattingen als onschriftuurlijk verwerpt, wordt de weerstand nog groter. Sommige reacties op de vraag van het Nederlands Dagblad (20.10.12) of 450 jaar Heidelbergse Catechismus iets is om te vieren leggen daar getuigenis van af.

Enkele weken geleden vond op het Malieveld in Den Haag een manifestatie plaats, waar allerlei ‘kerkelijke leiders’ schuld beleden over de kerkelijke verdeeldheid. Het is veelzeggend dat vertegenwoordigers van protestantse kerken en stromingen ‘broederlijk’ naast een rooms-katholieke bisschop stonden. Weliswaar werden de verschillen niet ontkend, maar van veel gewicht leken die uiteindelijk toch niet te zijn – in elk geval niet voldoende om kerkelijke gescheidenheid te rechtvaardigen. Enkele jaren geleden zagen we een vergelijkbaar verschijnsel, toen in Dordrecht de Nationale Synode bijeenkwam. Vertegenwoordigers van kerken, die qua geloofsleer sterk van elkaar verschilden, stelden een document op waaraan niemand zich een buil kon vallen. Dat de deelnemers aan de gebruikte formuleringen soms heel verschillende interpretaties gaven mocht de pret van de eenheid niet drukken.
Hieruit komt het beeld naar voren van een christelijke wereld waar verschillen in geloofsleer niet meer als fundamenteel en kerkscheidend worden beschouwd. Er lijkt een opvatting gegroeid dat iedereen een stukje van de waarheid heeft. De christelijke wereld, met al haar kerken en groepen, wordt dan een soort legpuzzel, die pas af is wanneer iedereen zijn eigen stukje van de waarheid bijpast.
Wie zal zich dan nog verwonderen over het kerkelijk indifferentisme, volgens welke het niet uitmaakt van welke kerk je lid bent?

En zo leidt het kerkelijk polderen tot kerkverlating – precies datgene wat het moest voorkómen.

KERkisme

Allerlei producten en diensten worden van een keurmerk voorzien. Daaraan kan de potentiële klant zien dat het aangebodene aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Ook de overheid vaardigt regelmatig verordeningen uit om misstanden te voorkomen. Wanneer op een bepaalde plek in een stad gebouwd gaat worden, moet eerst archeologisch onderzoek verricht worden om te voorkomen dat mogelijk belangwekkend historisch erfgoed vernietigd wordt. Voor sommige projecten is ook een Milieueffectrapportage verplicht. Daarin wordt in kaart gebracht wat de mogelijke gevolgen voor het milieu van een bepaald project zijn. Naar analogie van deze MER heeft de Nationale Synode, die vorig jaar voor de eerste keer bijeenkwam, de suggestie van een KER gedaan. Deze letters staan voor Katholiciteit Effect Rapportage. De bedoeling is dat kerken zich bij het nemen van besluiten afvragen wat de effecten daarvan voor de kerkelijke eenheid zouden kunnen zijn. De voorzitter van de Nationale Synode, ds. Gerrit de Fijter, onderstreepte in interviews dat het geen ‘keurmerk’ is, want er kan geen sprake van zijn dat sancties worden opgelegd bij ‘overtredingen’. De vraag is natuurlijk wel of in de praktijk zo’n KER niet toch als zodanig gaat functioneren.

De reikwijdte lijkt bij voorbaat al beperkt te zijn. De Nederlandse kerken verschillen onderling sterk in geloofsleer en kerkelijke praktijk. De Fijter beseft dat daarin op korte termijn geen verandering zal komen. De KER zou zich daarom moeten beperken tot zaken als liturgie, sacramenten, zending, ambten, opleiding en buitenlandse contacten. Enige naïviteit kan hem niet ontzegd worden. Alle genoemde onderwerpen hebben op z’n minst aspecten die het wezen van het kerk-zijn raken. Neem nu de sacramenten. Tussen reformatorische kerken en evangelische gemeenten bestaan daarover fundamentele verschillen. De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) sprak in 2011 uit dat de “tweede doop” – daarmee wordt gerefereerd aan de praktijk van het ‘overdopen’ – “in strijd is met wat de Schrift leert en de kerken belijden”. Zo’n uitspraak komt de toenadering tussen gereformeerden en evangelischen niet bepaald ten goede. De Katholiciteits Effect Rapportage zal hier wel negatief uitvallen. Soortgelijke voorbeelden zijn te vinden ten aanzien van zaken als de ambten en de liturgie. Voor wat het laatste betreft noemt De Fijter het Liedboek voor de Kerken. Hij wijst terecht op een grotere acceptatie in vergelijking met het moment waarop het Liedboek werd ingevoerd. Nu een nieuw Liedboek op stapel staat spreekt De Fijter de vrees uit dat er nóg een liedboek op de markt komt. “Het kan toch niet dat christenen zo verdeeld zijn?”, zegt hij in Trouw. Maar dat is wel de realiteit. De Fijter zal er wel op wijzen dat het nieuwe Liedboek voor elk wat wils biedt. Maar dat is nu precies het punt: niet elke kerk wil een liedboek waarin ook vrijzinnige gedachten vrij spel krijgen. De manier waarop een kerk tegen een liedboek aankijkt, heeft uiteindelijk alles te maken met wat ze over de kerk belijdt.

Hoezeer de visie op de kerk ook het streven naar een KER stempelt, blijkt uit een andere opmerking van De Fijter. “We hebben elkaar hard nodig. In een zo geseculariseerde samenleving kunnen we ons niet meer permitteren om ieder een eigen winkeltje overeind te houden, en onze eigen specialiteiten aan te bieden.” Het is een bekend argument: we kunnen ons geen verschillen veroorloven, want de secularisatie grijpt steeds verder om zich heen. Maar dan is direct de vraag wat christenen daar dan tegenover stellen. Kerkelijke verdeeldheid maakt geen goede indruk en maakt het christelijk geloof er voor eventueel geïnteresseerden niet aantrekkelijker op. Maar doet een kerk die intern verdeeld is en waarin iedereen in feite mag vinden wat hij wil dat dan wèl? Als De Fijters visie op de kerk aan de KER onderworpen wordt, moet het oordeel in elk geval negatief zijn. Wie kerken als ‘winkeltjes’ wegzet en de kerkelijke leer en praktijken als ‘specialiteiten’ beschouwt heeft in elk geval afscheid genomen van de belijdenis betreffende de kerk zoals die door de Nederlandse Geloofsbelijdenis – in overeenstemming met de Schrift – wordt verwoord.

Het is geen wonder dat de reacties die het Nederlands Dagblad van 23 augustus j.l. optekent, nogal zuinig zijn. Ds. Willem van ’t Spijker, voorzitter van het deputaatschap eenheid van de Christelijke Gereformeerde Kerken, zegt: “Ik acht het haalbaar dat christelijk-gereformeerden zich standaard de vraag gaan stellen of een besluit invloed heeft op de eenheid met gereformeerde belijders.” Dat laatste is al een belangrijke inperking – begrijpelijk, maar niet verenigbaar met het idee achter de KER van de Nationale Synode. Maar zelfs in die beperkte uitleg houdt hij nog een slag om de arm, verwijzend naar de verschillende opvattingen over kerkelijke eenheid binnen zijn eigen kerk. Ds. Joop Schelling, secretaris van het deputaatschap kerkelijke eenheid van de GKV, zegt sympathiek te staan tegenover het idee van de KER, maar: “Wel vraag ik me af of je dan ook rekening moet houden met andere kerken dan die waarmee je in gesprek bent over eenheid.” Dat is dezelfde beperking die Van ’t Spijker aanbrengt.

Uit de reactie van ds. Teun van der Leer, lid landelijke staf van de Baptistenunie, blijkt hoezeer ook de door De Fijter genoemde zaken christenen verdeeld houden en hoezeer die als fundamenteel worden ervaren. “Wie bepaalt trouwens de normen? De initiatiefnemers denken aan liturgie, sacramenten en ambten. Dat klinkt gereformeerd, zaken waar een baptist niet direct aan denkt. Wij denken eerder aan de oecumene van het hart, de persoonlijke geloofsbeleving, zending en evangelisatie.” Interessant is de reactie van Guido Sneep, secretaris Commissie contact en samenspreking van de Nederlands Gereformeerde Kerken. “Ik kan me voorstellen dat een katholiciteitsrapportage zin zou hebben gehad bij ons besluit de ambten open te stellen voor vrouwen. Niet alleen voor de andere kerken, maar ook voor ons. Dan hadden we misschien meer rekening gehouden met de fase waar de anderen zich bevinden (…)”. Daarbij kan echter ook de vraag van ds. Van der Leer gesteld worden: “Wie bepaalt trouwens de normen?” Wellicht zouden de NGK uiteindelijk besloten hebben het ambt voor de vrouw niet open te stellen, om het streven naar eenheid met GKV en CGK niet te frustreren. Maar als de normen van de Nationale Synode worden gehanteerd zouden wellicht eerder die kerken in de beklaagdenbank moeten zitten, die het ambt voor de vrouw gesloten houden. Daaruit blijkt dus dat een KER elke zin verliest, wanneer ze niet op duidelijke uitgangspunten is gebaseerd.

De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) werden vroeger nogal eens beschuldigd van kerkisme, vanwege de nadruk op het geloofsstuk van de (ware) kerk. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat de belijdenis betreffende de kerk niet altijd op de goede manier gehanteerd is. Maar wie onverkort wil vasthouden aan wat de Nederlandse Geloofsbelijdenis uitspreekt over de kerk, verdient het label kerkistisch allerminst. Kerkistisch zijn eerder diegenen, die kerkelijke eenheid als een doel in zichzelf beschouwen en het idee van kerkelijke afscheiding verwerpen vanuit het ideaal van de ‘vaderlandse kerk’. Daarmee wordt kerkelijke eenheid boven de Schriftuurlijke waarheid gesteld. Aan datzelfde euvel lijdt de suggestie van de Katholiciteits Effect Rapportage. Volgens De Fijter (Nederlands Dagblad, 20.8.12) is de verdeeldheid van de kerken een ketterij. Maar de idee van kerkelijke eenheid boven Schriftuurlijke waarheid is een nog grotere ketterij. De KER zoals de Nationale Synode die voorstelt is een vorm van kerkisme. Elke vorm van kerkisme – en dus ook het KERkisme – moet op grond van de Schrift en de gereformeerde belijdenis worden afgewezen.

P.S. Dit stuk werd al op 26 augustus afgesloten, maar bleef door omstandigheden liggen. Aangezien het onderwerp actueel blijft, heb ik het alsnog geplaatst.

Kerkelijke klokkenluiders

Op zaterdag 29 september j.l. was een aantal leden van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV) bijeen in Bunschoten. Daar uitten zij hun zorg over ontwikkelingen in hun kerkelijke gemeenschap. Er werden toespraken gehouden en er werd een verklaring voorgelezen. Deze zal nog een definitieve vorm krijgen. Ik zal me daarom van inhoudelijk commentaar onthouden, ook gezien het feit dat ik de bijeenkomst niet heb bijgewoond. De hier gemaakte kanttekeningen zijn dan ook gebaseerd op de berichtgeving in de pers.

Op 27 september publiceerde het Nederlands Dagblad een vooruitblik op de bijeenkomst. Opvallend is het slot van het artikel. “Intussen gaat het gewone vrijgemaakte leven door. Wie denkt dat dat bol staat van zorg en verontrusting, vergist zich. Het tegendeel lijkt eerder waar: oeverloze discussies over de koers van de kerken en over omstreden synodebesluiten behoren tot het verleden. De onderwerpen waarover Douma en Wilschut zich zorgen maken, lijken een groot deel van de vrijgemaakt-gereformeerde kerkleden niet (meer) bezig te houden.” Over de omvang van de verontrusting valt geen zinnig woord te zeggen. De opkomst in Bunschoten – volgens het Nederlands Dagblad zo’n 500 – kan op geen enkele manier als maatstaf dienen. Juist doordat in de GKV de plaatselijke kerk een grote mate van autonomie heeft, onttrekt zich de omvang van de verontrusting aan de waarneming. Wie weet hoeveel bezwaarschriften en brieven op kerkenraadstafels terecht komen? En hoeveel gemeenteleden hebben inmiddels de hoop opgegeven dat daarmee iets wordt gedaan en hebben het hoofd in de schoot gelegd?

Het zou best eens waar kunnen zijn dat een groot deel van de vrijgemaakt-gereformeerde kerkleden zich niet meer bezighoudt met de zaken die in Bunschoten aan de orde kwamen. Maar dat zou nu wel eens precies een deel van de kwaal kunnen zijn waaraan de GKV lijden. Zaken die er volgens de Schrift en de gereformeerde belijdenis toe doen, worden als achterhaald of irrelevant ter zijde geschoven. Dat is reden te meer een appèl te doen op de kerken om die zaken weer de aandacht te geven die ze behoren te hebben. En zelfs al behoort slechts een kleine minderheid van de leden van de GKV tot de ‘verontrusten’, dat zegt niets over de vraag of ze gelijk dan wel ongelijk hebben. De waarheid wordt niet bij meerderheid van stemmen bepaald.

De hoofdredacteur van De Reformatie, ds. B. Luiten, verwijt de opstellers van het Appèl dat zich keert tegen het verzoek van de Stroomgemeente in Amsterdam toegelaten te worden tot het kerkverband, “onkerkelijk handelen” (Nederlands Dagblad, 24.9.12). Je wrijft toch wel even je ogen uit als je zoiets leest. Het is uiteraard uitstekend dat wordt aangedrongen op correct kerkelijk handelen. Maar dan wel graag consequent en niet alleen als het even goed uitkomt. Wie geen vreemde is in de GKV weet dat kerkelijke afspraken op plaatselijk niveau op grote schaal worden genegeerd.

Er vinden kerkelijke huwelijksbevestigingen plaats van bruidsparen waarvan één van de partners geen lid van een GKV is – in strijd met kerkelijke bepalingen. Er zijn gemeenten waar in de diensten op zondagmorgen de wet niet meer wordt voorgelezen of er een versie van eigen makelij wordt gebruikt – in strijd met wat daarover is afgesproken. In sommige gemeenten is de middagdienst afgeschaft of worden diensten gehouden die het etiket ‘kerkdienst’ niet verdienen. Dat zijn nog maar enkele voorbeelden. Ik heb niet de indruk dat kerkelijke vergaderingen zich erg inspannen hier corrigerend op te treden.

“Volgens Luiten “is buiten deze classis op dit moment niemand geroepen om over dit verzoek te oordelen””, schrijft het Nederlands Dagblad. Het gaat hier echter om een zaak waarover veel publiciteit is geweest. Het lijkt er niet op dat de classis Amsterdam-Leiden of de Stroomgemeente erg hun best hebben gedaan te voorkomen dat de kwestie in de openbaarheid kwam. Wanneer een predikant in zijn kerkblad of vanaf de kansel een opvatting ventileert die wordt geacht in strijd te zijn met de Schrift en de gereformeerde belijdenis, kan dat aan de classis worden voorgelegd. Dan moet de zaak daar ook blijven. Maar wanneer die predikant zijn visies door een publicatie in de openbaarheid brengt, heeft ieder kerklid – en dat sluit collega-predikanten in – het volste recht daarover een oordeel uit te spreken. En dan hebben we nog te maken met iets wat in principe tot tuchtmaatregelen zou kunnen leiden. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier om de vraag of een gemeente als lid in volle rechten tot het kerkverband kan worden toegelaten, waar opvattingen en kerkelijke praktijken ruim baan krijgen waarvoor binnen het kerkverband tot dan toe geen plaats was. Niet alleen het publieke karakter van de zaak maar ook de reikwijdte van een eventueel positief besluit is een reden hierover ook publiek te discussiëren.

Luiten is ook van mening dat het Appèl wantrouwen heeft gezaaid. Hier haalt hij oorzaak en gevolg door elkaar. Het Appèl geeft inderdaad blijk van wantrouwen, zoals prof. J. Douma, één van de opstellers, ook heeft toegegeven. Maar dat wantrouwen is het resultaat van de kerkelijke ontwikkelingen. Van wantrouwen tegenover de betrokken classis is alle reden, gezien de afwachtende en zelfs toegeeflijke houding die ze in het recente verleden heeft ingenomen, bijvoorbeeld toen de Stroomgemeente besloot de doop als norm te laten vallen en die in feite tot specialité de la maison te reduceren. De kerk waaruit Stroom is opgezet en de classis hebben door hun opstelling zelf wantrouwen gezaaid. Ook de manier waarop met kerkelijke regels wordt omgegaan, zoals hierboven al geschetst, draagt bij tot het ontstaan van een klimaat van wantrouwen. Van een onbekrompen binding aan de belijdenis lijkt niet altijd sprake. Wie denkt dat kerkenraden altijd doen wat hun opdracht is – het onverkort uitdragen van de gereformeerde belijdenis en alles weerleggen wat die belijdenis weerspreekt – mag het zeggen.

Zolang een belangrijk deel van de kerkelijke gemeenschap rustig slaapt in de waan dat er vrede heerst en er geen gevaar dreigt hebben we klokkenluiders hard nodig.