Archief

Archive for mei, 2010

Gereformeerd of fundamentalistisch

Het dagblad Trouw heeft, na de Calvijn-test en de Relitest, een Funditest ontworpen. Aan de hand van 14 stellingen wordt bepaald hoe fundamentalistisch de deelnemer is. In mijn politieke weblog Dingen van de Dag heb ik uitgelegd dat op deze test van alles aan te merken is. Het belangrijkste bezwaar is dat nergens duidelijk gemaakt wordt welke definitie van fundamentalisme wordt gehanteerd. De test is ontworpen in samenwerking met medewerkers van de Vrije Universiteit. Juist zij, met hun wetenschappelijke kennis, zouden toch moeten weten dat over de definitie van fundamentalisme bepaald geen eenstemmigheid bestaat.

Ik vermoed dat de meeste gereformeerden die deze test maken, een hoge score zullen halen. Hoewel een aantal keuzemogelijkheden onduidelijk is, heb ik de test gedaan en kwam boven de 80 procent. Het oordeel was dat ik een “doorgewinterde fundamentalist” ben. Ik lig daar niet wakker van, maar toch wekt zo’n oordeel weerzin op. Gereformeerden houden er niet van als ‘fundamentalist’ te worden beschouwd. Ze zien zichzelf bepaald niet als fundamentalistisch.

Dat heeft allereerst natuurlijk te maken met de negatieve associaties die deze term oproept, zoals intolerantie en zelfs geweld en terrorisme. Aan dat laatste maken weliswaar vooral moslimfundamentalisten zich schuldig, maar dat is een nuance die in de publieke opinie niet altijd wordt waargenomen. En dat soms een Amerikaanse abortusarts het slachtoffer wordt van een moordaanslag van een ‘christenfundamentalist’ maakt het er niet beter op.

Maar dat gereformeerden het liefst afstand bewaren tot het fundamentalisme heeft nog een diepere reden. Die komen we op het spoor door terug te gaan naar de oorsprong van het christelijke fundamentalisme. In een begeleidend artikel herinnert Pauline Weseman daaraan.
“De term was er wellicht niet eens gekomen zonder de rijke zakenmannen Milton en Lyman Stewart, afkomstig uit de bible belt van Californië. De broers, rijk geworden in de oliebusiness, financierden drie miljoen exemplaren van ’The Fundamentals: A Testimony to the Truth’. Dat was een serie van negentig essays in twaalf boeken die tussen 1910 en 1915 werden verspreid onder protestantse leiders, wetenschappers, studenten en uitgevers in Amerika en Engeland. Centraal erin staan vijf dogma’s: de onfeilbaarheid van de Bijbel, de maagdelijke geboorte en de goddelijke natuur van Christus, zijn plaatsvervangend en verzoenend lijden, zijn lichamelijke opstanding en wonderen, en zijn wederkomst.”

Tegen die vijf ‘fundamentals’ is op zich niets in te brengen. Ze roepen herkenning op, en gereformeerden van ‘orthodoxe’ snit zullen ze wel onderschrijven. Maar ze roepen ook scepsis op. Waarom nu uitgerekend deze punten? Er staat toch wel meer in de bijbel? Waar is het verbond, waar is de kerk, waar zijn de sacramenten, waar de ambten? En waar is de Bergrede gebleven?
Het is mooi wanneer de onfeilbaarheid van de Schrift wordt beleden, maar wat heb je daaraan wanneer in die Schrift wordt gewinkeld en daaruit een aantal ‘onopgeefbare waarheden’ worden geselecteerd?

In de praktijk trekt het fundamentalisme eerder de aandacht vanwege ethische dan vanwege dogmatische standpunten. In een tweede artikel wordt erop gewezen dat de levensstijl een centraal thema in het fundamentalisme is. Godsdienstsocioloog Hyme Stoffels zegt: “Misschien ken je die tekeningetjes waarbij de letters IK op een troon staan getekend. Dat ’ik’ bepaalt alles, is koning in zijn rijkje. Dat is het foute model. Het goede model is waar God op de troon zit en waar jij als zijn dienaar zijn geboden uitvoert. Het eigen ik wordt gewantrouwd, het is het meest ultieme slagveld waar God en de duivel met elkaar vechten.” De schrijfster concludeert: “Vandaar dat christenfundamentalistische strijdpunten meestal liggen op het micro-ethische vlak: homoseksualiteit, abortus, echtscheiding.”

De keuze van de ‘fundamentals’ is het gevolg van een selectief en eenzijdig gebruik van de Schrift. De sterke nadruk op zaken die de sexuele en medische ethiek raken wijzen in dezelfde richting. Het verbaast dan ook niet dat onder fundamentalisten op het terrein van de geloofsleer allerlei opvattingen te vinden zijn, die bepaald niet verenigbaar zijn met wat gereformeerden als de leer van de Schrift beschouwen. En het is evenmin verbazingwekkend dat vooral onder Amerikaanse fundamentalisten ethiek zich vaak beperkt tot zaken rond huwelijk en gezin. Zodra de wijdere wereld in beeld komt, is van een doorwerking van het geloof vaak niet veel te merken. Ten aanzien van zaken als economie en milieubeleid hebben veel Amerikaanse fundamentalisten meer gemeen met de Nederlandse VVD dan met de ChristenUnie.

Eén en ander rechtvaardigt dat gereformeerden liefst wat afstand tot het fundamentalisme bewaren. Het probleem is niet dat het fundamentalisme bepaalde leerstukken als onopgeefbaar beschouwt. Ook gereformeerden hebben dogma’s. Die zijn bijvoorbeeld in de belijdenisgeschriften te vinden. Maar die staan niet op zichzelf; ze functioneren binnen het totaal van de gereformeerde leer die gebaseerd is op een zorgvuldig lezen van de hele Schrift.

In de gereformeerde Schriftbeschouwing staan twee principes centraal: alleen de Schrift en heel de Schrift. Met het eerste principe positioneren gereformeerden zich tegenover de rooms-katholieke kerk, met het tweede tegenover het fundamentalisme dat zich vooral in evangelische stromingen doet gelden. De gereformeerde belijdenisgeschriften laten zien hoe deze manier van omgaan met de Schrift ons behoedt voor de eenzijdigheden die het gevolg zijn van een selectief lezen van de Schrift.

Voor dat gevaar zijn gereformeerden bepaald niet immuun. Natuurlijk, het plaatsvervangend en verzoenend lijden van Christus is het centrum van de Schrift. Het is dan ook heel schriftuurlijk daar alle nadruk op te leggen. Maar dat betekent niet dat alles wat daaraan niet direct gerelateerd is, slechts van relatief belang is en nooit kerkscheidend zou mogen zijn. Het gaat in de kerk immers om heel de Schrift. En daarin lezen we ook hoe Jezus tijdens zijn verblijf op aarde de mensen leerde. In zijn prediking greep Hij voortdurend terug op de wet en de profeten.

De ‘leer van Christus’ is daarom niets anders dan de leer van de Schrift. En die is in de gereformeerde belijdenis samengevat. Daarom moet een kerk, die zich verre wil houden van het fundamentalisme en haar selectieve en eenzijdige Schriftgebruik, de gereformeerde belijdenis in ere houden en met verve uitdragen en verdedigen.

Evangelisatie en kerk

De vereniging Evangelisatie & Recreatie is een organisatie die uitgaat van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKV). Ze houdt zich bezig met evangelisatie-activiteiten tijdens de zomervakantie in verschillende vakantiecentra in Nederland, zoals aan stranden en op campings. De vereniging heeft een semi-officiële status: het is een zelfstandige vereniging, die haar eigen beleid bepaalt, maar tegelijk door de kerken financieel ondersteund wordt. Ook wordt elk jaar aan de kerken gebed gevraagd voor de activiteiten die tijdens de vakantiemaanden zullen plaatsvinden.

Het Nederlands Dagblad berichtte op 28 april j.l. dat de vereniging besloten heeft het lidmaatschap open te stellen voor leden van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK). Daarmee volgt ze het voorbeeld van veel andere organisaties die de laatste tien tot vijftien jaar hun exclusieve binding aan de vrijgemaakt-gereformeerde kerken hebben losgelaten.

Dat was soms onvermijdelijk en vanuit principieel oogpunt hoeft er niet altijd bezwaar tegen gemaakt te worden. Maar organisaties die zich voornamelijk of uitsluitend richten op geloofsopvoeding of geloofsopbouw nemen een bijzondere positie in. Hierbij kan gedacht worden aan studentenverenigingen. Er is vrijwel geen studentenvereniging meer te vinden die reglementair heeft vastgelegd dat alleen leden van de GKV als leden worden toegelaten. De meeste van zulke verenigingen hebben als doelstelling de leden te vormen tot christelijk academicus – of hoe de gebruikte formulering ook mag luiden. Die doelstelling maakt een kerkelijke binding meer urgent dan bij een organisatie die maatschappelijke of politieke activiteiten ontwikkelt.

Geloof en kerk hebben immers alles met elkaar te maken. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) brengt dat in artikel 28 tot uitdrukking wanneer ze uitspreekt dat niemand zich afzijdig mag houden van de kerk van Christus. Geloven in Christus impliceert het zich voegen bij zijn kerk.

Maar Christus verkondigde toch vooral de komst van het koninkrijk van God, zou men kunnen tegenwerpen. Dat is juist, maar doet niets af aan de betekenis van de kerk. Onderweg naar de voltooiing van dat koninkrijk is de kerk de plaats waar Christus zijn onderdanen verzamelt en instrueert. Het al genoemde artikel van de NGB verzuimt niet uit te leggen wat de betekenis van de kerk in dit verband is. De nauwe band tussen kerk en koninkrijk wordt ook tot uitdrukking gebracht in Zondag 48 van de Heidelbergse Catechismus, volgens welke de bede ‘uw koninkrijk kome’ onder andere betekent: “bewaar en vermeerder uw kerk”.

De centrale plaats van de kerk in het koninkrijk is voor evangelisatieactiviteiten van bijzonder gewicht. Omdat geloof en kerk bijeenhoren, dient evangelisatie haar uitgangspunt te nemen in en gericht te zijn op de kerk. De in de Gereformeerde Kerken gehanteerde Kerkorde bepaalt in art. 26 dan ook expliciet dat evangelisatieactiviteiten gericht moeten zijn op het lidmaatschap van de kerk.

In het licht van het bovenstaande levert de openstelling van de vereniging E&R een probleem op. De vereniging deelt zelf mee dat deze openstelling niet impliceert dat de band met de GKV wordt losgelaten. “Onder verantwoordelijkheid van die plaatselijke gemeente zal het evangelisatiewerk plaatsvinden. Met deze besluiten blijft de vereniging bewust kiezen voor kerkgebonden evangelisatie.”

Maar wat is dan de reden de vereniging voor leden van andere kerken open te stellen? Kan van leden van de CGK of de NGK verwacht worden dat ze in hun evangelisatiecontacten naar de GKV verwijzen? En wat wordt geantwoord op vragen over de kerk en over kerkelijke verdeeldheid? Over de motieven tot openstelling wordt geen duidelijkheid verstrekt.

Er zit nog een ander aspect aan. De vereniging wordt niet zomaar opengesteld, maar alleen voor leden van twee met name genoemde kerken.

Principieel bestaat er geen bezwaar tegen toelating van leden van de CGK. De GKV hebben deze kerken als kerken van Christus erkend en daarmee uitgesproken dat kerkverbandelijke eenheid geboden is. Maar het is niet de taak van een vereniging als E&R daarop een voorschot te nemen. Kerkelijk gebonden organisaties dienen geen trendsetters, maar trendvolgers te zijn.

Veel problematischer is de toelating van leden van de NGK. Het proces van samenspreking tussen GKV en NGK loopt bepaald niet op rolletjes en dat is niet verbazingwekkend. Binnen de NGK bestaan grote verschillen in de manier waarop met de Schrift en de belijdenis wordt omgegaan, en ook in de kerkelijke praktijk bestaan soms fundamentele verschillen. En dan laat ik het kerkordelijke aspect nog buiten beschouwing. Toelating van leden van de NGK als lid van de vereniging E&R is dan ook principieel niet verdedigbaar.

Op grond van de hier geschetste ontwikkelingen lijkt het me onvermijdelijk dat de GKV hun opstelling ten aanzien van E&R kritisch overdenken.

Categorieën:kerk Tags: , , , , , , ,