Home > kerk > De doop onder vuur

De doop onder vuur

Eén van de meest significante verschillen tussen kerken van gereformeerde signatuur en zogenaamde ‘evangelische’ gemeenten is de kinderdoop. Gereformeerden en evangelischen mogen elkaar op allerlei punten waarderen en in allerlei zaken dezelfde lijnen trekken, hierover zijn en blijven ze het fundamenteel oneens. Maar ook binnen de kerken van de Reformatie is het altijd een strijdpunt geweest. Er zijn altijd mensen geweest die moeite hadden met de kinderdoop. Daarom hoeft het niet te verbazen dat volgens het Nederlands Dagblad van 12 november binnen die kerken sommige ouders hun kinderen niet laten dopen. Met dat soort situaties wordt verschillend omgegaan, zo blijkt uit het artikel.

In sommige gevallen is hier evident sprake van invloed van het evangelische denken. Daarnaast ziet ds. Hans Schaeffer, predikant van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt van Wageningen, nog een ander motief: het willen beleven van rituelen, zoals de sacramenten doop en avondmaal. Hij omschrijft dat zo: “Dopen hoort bij gelóven. Daar zit een subjectieve kant aan. En dat vraagt om een uiterlijk ritueel”. Het is zinvol onderscheid te maken tussen een principiële keuze voor de volwassendoop en de moeite met de kinderdoop vanuit het verlangen naar beleving. Maar tegelijk moet vastgesteld worden dat het tweede motief evenzeer als het eerste door de evangelische beweging gevoed wordt. De persoon van de gelovige en zijn beleving zijn daarin van groot en niet zelden doorslaggevend gewicht.

De gereformeerde belijdenis is volstrekt duidelijk als het om de kinderdoop gaat. De kinderen van de gelovigen behoren gedoopt te zijn, volgens het doopsformulier dat in reformatorische kerken gebruikt wordt. Zo wordt kort en bondig samengevat wat de belijdenis op grond van de Schrift over de doop aan kinderen van gelovige ouders leert. Op dit punt kan de kerk geen compromis sluiten. Dat moet ook tot uiting komen in de manier waarop ze ouders tegemoet treedt die weigeren hun kind te laten dopen.

Zoals te verwachten is loopt de praktijk op dat punt binnen de gereformeerde wereld nogal uiteen. In het artikel komt een geval ter sprake van ouders in een hervormde gemeente. Hun eerste kind werd gezegend in een huisbijeenkomst waarbij de predikant aanwezig was. Hun tweede willen ze in het midden van de gemeente laten zegenen, maar voor de kerkenraad is een huissamenkomst het hoogst haalbare. Ds. René de Reuver (PKN) komt aan het woord. Hij schreef een proefschrift over het omgaan met kerkelijke diversiteit. Hij kiest zelf voor de kinderdoop, maar zegt tegelijkertijd dat doop en geloof bij elkaar horen, “meer nog dan doop en verbond”. Hij vindt onenigheid over het tijdstip van de doop “een beetje overdreven. Het beslissende is dat je gedoopt bent of wordt”.

Met de hier beschreven handelswijzen wordt de zaak van de kinderdoop niet echt een dienst bewezen. Formeel wordt de belijdenis van de kerk ten aanzien van de doop gehandhaafd, maar in de praktijk in feite uitgehold. Dat is evenzeer het geval wanneer in nieuw gestichte gemeenten de kinderdoop tussen haken wordt geplaatst. Als voorbeeld van een ‘kerkplantingsproject’ waar de kinderdoop wordt aangemerkt als een onderwerp waarover verschillend mag worden gedacht, wordt ‘Hoop voor Noord’ in Amsterdam genoemd, dat uitgaat van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Naast ‘dopen’ staan ook onderwerpen als het duizendjarig rijk, de visie op Israel en het Joodse volk en de gaven van de Geest op de lijst van zaken waarover men verschillend mag denken, “maar elkaar niet op veroordeelt”. De vraag is: waar blijft hier de belijdenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken? Hoe geloofwaardig is een kerk die bereid is een deel van haar identiteitspapieren thuis te laten wanneer ze een nieuwe gemeente sticht?

Het is begrijpelijk dat een nieuw geplante kerk een eigen aanpak vraagt. Het valt niet te verwachten dat iedereen die zich bij zo’n gemeente aansluit, zich direct volledig kan vinden in de leer van die kerk. Dat vraagt geduld en verdraagzaamheid. In die zin is de situatie in een kerkplantingsgemeente te vergelijken met die in zendingsgebieden. Het kost soms vele jaren van onderwijs voordat de leer van de Schrift, zoals die door de kerk wordt beleden, ook echt wortel schiet. Dat onderwijs moet dan wel volhardend gegeven worden. Maar wat mag op dat punt verwacht worden, wanneer de aan het genoemde project verbonden gemeentestichter beweert dat “van de doop toch echt een te groot issue gemaakt” is? Dan is verschil van mening over de kinderdoop geen tijdelijk probleem meer dat moet worden overwonnen, maar een aanvaard verschijnsel.

Hetzelfde probleem doet zich voor in het vrijgemaakt-gereformeerde project ‘Stroom’, eveneens in Amsterdam. Daar heeft men – na discussie binnen het kerkverband – besloten alle kinderen te zegenen en daarnaast degenen die gedoopt worden “het complete ritueel” te laten ondergaan. “Voor deze lijn is gekozen om te voorkomen dat het zegenen in praktijk als alternatief voor de doop gaat gelden”. Deze optie lijkt beter dan wat bij ‘Hoop voor Noord’ wordt gepractiseerd. Maar dat is weinig meer dan schijn. De zegening is hier regel, de doop uitzondering. Op deze manier wordt de kinderdoop gereduceerd tot een spécialité de la maison voor wie daarop prijs stelt. Een Schriftuurlijke basis ontbreekt daarvoor geheel, evenals voor de praktijk van het zegenen van pasgeboren kinderen. Kerkelijke afspraken daarover bestaan ook niet. Hoe je het ook wendt of keert, ook hier wordt de kinderdoop als wezenlijk element van de leer van de Schrift ondermijnd.

Hoe moet gehandeld worden met gemeenteleden die hun kinderen niet willen laten dopen? Dit is niet de plaats hierop een gedetailleerd antwoord te geven. Dat is de verantwoordelijkheid van een kerkenraad die alle achtergronden en specifieke omstandigheden moet meewegen. Het is opvallend dat zelfs de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken van 1914 niet uitspreekt dat censuur toegepast moet worden. In het Nederlands Dagblad wordt naar een besluit van die synode verwezen. Daarin staat dat een gereformeerde die de kinderdoop afwijst, “dwaalt te goeder trouw”. Dat vraagt tolerantie, maar wel onder voorwaarden: het desbetreffende gemeentelid moet bereid zijn zich te laten onderwijzen en hij mag geen propaganda maken voor zijn opvattingen. Ook de verkiezing tot een kerkelijk ambt is onmogelijk. Ik denk dat hier – in het algemeen gesproken – een goede lijn is uitgezet. De belijdenis van de kinderdoop wordt ten volle gehandhaafd en wie daarmee moeite heeft, dient zich te laten onderwijzen. Daarmee wordt elke suggestie dat de kinderdoop facultatief of slechts één van de mogelijkheden is, de pas afgesneden.

Een dergelijke situatie zorgt overigens wel voor allerlei praktische problemen. Er zijn kinderen in de gemeente die niet gedoopt zijn. Horen die erbij? Hoe ga je daarmee om? En welke gevolgen heeft dat voor het catechetisch onderwijs? De verplichting zijn kinderen naar de catechisatie te sturen berust op de doopbelofte. Maar wanneer ouders die belofte niet hebben afgelegd, kan van zo’n verplichting geen sprake zijn.

Er is niet veel fantasie voor nodig om te voorspellen dat gereformeerde kerken in de komende jaren vaker geconfronteerd zullen worden met kerkleden die het recht opeisen over allerlei zaken er hun eigen opvattingen op na te houden. Dat heeft niet alleen te maken met invloeden van andere kerken en stromingen. Het is ook de uitdrukking van de cultuur waarin we leven.

Enerzijds is die cultuur een gevoelscultuur, waarin de eigen beleving wordt verheven tot maatstaf voor wat wel en niet waar is en wat wel en niet aanvaardbaar is. Dat raakt niet alleen de kinderdoop, maar het wezen van de kerk. De vraag is: wie heeft het eerste en het laatste woord? Het antwoord op die vraag onderscheidt niet alleen de kerk van de wereld, maar brengt in toenemende mate ook scheiding binnen de kerk.

De cultuur van nu is ook die van het individualisme. Dat beïnvloedt de kerk in die zin dat individuele kerkleden hun eigen opvattingen niet ondergeschikt willen maken aan wat de kerk als haar belijdenis heeft geformuleerd. Het is toe te juichen wanneer gelovigen nadenken over de leer van de kerk en die steeds kritisch tegen het licht houden. Maar dat moet dan wel het licht van de Schrift zijn. Dat moet ook bij voorkeur gebeuren binnen de context van de gemeente. In Handelingen 17 wordt gezegd dat de Joden in Berea “dagelijks de Schriften [bestudeerden] om te zien of het waar was wat er werd gezegd”. Let wel, ze deden dat samen. De leer van de kerk wordt niet door individuele gelovigen vastgesteld, maar in gemeenschap met gelovigen van alle tijden en plaatsen.

De kerk zal een antwoord moeten vinden op de verbreiding van een cultuur van gevoel en individualisme. Dat moet een Schriftuurlijk antwoord zijn. Een compromis met die cultuur is dat niet. De Schrift laat er geen misverstand over bestaan dat het criterium voor de waarheid niet in het gevoel maar in Gods openbaring ligt. En ze is ook duidelijk over het feit dat die waarheid niet aan individuele mensen maar aan de gemeente is toevertrouwd.

Een ander antwoord op de cultuur is er niet.

  1. Nog geen reacties.
  1. 13 november 2010 om 06:27

Plaats een reactie