Home > christendom, kerk > Gereformeerd blijven na 1 mei 2023

Gereformeerd blijven na 1 mei 2023

Op 1 mei 2023 vond de fusie tussen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Nederlands Gereformeerde Kerk plaats. Het was voor mij reden mijn lidmaatschap van de eerstgenoemde kerk te beëindigen. Diegenen die mijn eerdere bijdragen op dit weblog hebben gelezen, zullen zich daarover niet verbazen. In de loop van de laatste tien jaar heb ik herhaaldelijk kritische kanttekeningen geplaatst bij de ontwikkelingen die zich in de GKV afspelen. Niettemin lijkt het me zinvol mijn bezwaren nog eens uiteen te zetten en met elkaar te verbinden. Ik volg daarbij in grote lijnen de brief die ik aan de kerkenraad van mijn (voormalige) gemeente gericht heb. Uiteraard worden die aspecten die specifiek de gemeente betreffen, weggelaten dan wel geëxtrapoleerd naar het kerkverband.

In de loop van de laatste twintig à vijfentwintig jaar is er in onze kerken veel veranderd. Soms ten goede: ik wil de positieve ontwikkelingen niet ongenoemd laten. Die betreffen met name de toegenomen aandacht voor de samenleving in de breedste zin van het woord. Daarmee wordt onderstreept dat Gods Woord beslag legt op heel het leven. Het is goed dat daarbij ook zaken in beeld komen die vroeger wellicht onderbelicht bleven. (Hierover valt overigens nog wel wat meer te zeggen. Wellicht kom ik daarop te zijner tijd op dit weblog nog terug.)

Helaas zijn er ook negatieve ontwikkelingen aan te wijzen en die wegen aanzienlijk zwaarder. Daartoe behoren het verval van de middagdiensten, de marginalisering van de belijdenis, de toegenomen pluraliteit in het uitleggen en toepassen van de Schrift, en de openstelling van de ambten van predikant en ouderling voor vrouwen. Naar mijn overtuiging zijn dat geen geïsoleerde verschijnselen die toevallig tegelijkertijd optreden, maar met elkaar samenhangen. Ik laat ze hieronder de revue passeren.

De openstelling van de ambten van predikant en ouderling voor vrouwen heeft de laatste jaren de meeste aandacht gekregen en de meeste pennen in beweging gebracht. Dit onderwerp is echter niet de kern van het probleem. Het is de rotte vrucht die gegroeid is aan een boom die niet gezond is. Die boom is de manier waarop met de Schrift wordt omgegaan. Die komt in de manier waarop de openstelling van de ambten is beargumenteerd, pregnant naar voren.

De Schrift
De tendens is dat aan de eigenheid van de menselijke auteurs van de Schrift en hun culturele ‘bagage’ een te groot gewicht wordt toegekend. Dat ondermijnt het gezaghebbend karakter van hun spreken. De verklaring van wat zij als norm formuleren, wordt gezocht in de context waarin zij functioneerden. Omdat onze context een andere is, wordt die norm als tijd- en cultuurgebonden en dus niet meer bindend voor onze tijd beschouwd.

Nog een stap verder gaat Rob van Houwelingen, emeritus hoogleraar Nieuwe Testament, in een interview met het Nederlands Dagblad (23.6.22). “Ik maakte deel uit van het deputaatschap man/vrouw, dat door de synode van Harderwijk in 2011 was ingesteld om de plaats van mannen en vrouwen in de kerk te bestuderen. Met als conclusie dat we, in lijn met Paulus, de voortgang van het Evangelie niet mogen belemmeren. Wie de teksten in Korinthe, Timoteüs en Efeze goed leest, ziet dat het in die tijd onbestaanbaar was dat een vrouw – los van haar man – in de gemeente het hoogste woord zou voeren. Wat zou Paulus nu, 2000 jaar later, hebben gezegd? Tegenwoordig ligt het totaal anders: het is onbestaanbaar dat een vrouw in de kerk niet hetzelfde zou mogen doen als een man, puur omdat ze vrouw is. Je moet dus de verschillende situaties in rekening brengen.”

Hiermee wordt een wissel omgezet. “Wat zou Paulus nu, 2000 later, hebben gezegd?” Het antwoord kan niet anders dan speculatief zijn en het gevaar is groot dat het antwoord is zoals de mens van deze tijd dat graag hoort. Als het uitgangspunt is dat het evangelie niet belemmerd wordt door opvattingen die niet stroken met wat in deze tijd aanvaardbaar is, is er in beginsel geen rem op wat dan nog kan worden aangepast. Er zijn wel meer zaken waarin de Schrift haaks op de cultuur van de tijd staat (dat was strikt genomen altijd al zo). De kerk heeft altijd beleden dat de Schrift het laatste woord heeft (NGB, VII). Dat houdt in dat wanneer ze botst op de cultuur, de laatste moet buigen, of die nu nieuw is en algemeen aanvaard wordt dan wel oud en eerbiedwaardig is.

Daarbij blijft het niet. Regelmatig valt te horen, met name in de discussie over homoseksuele relaties, dat “wij meer weten dan Paulus”. Deze stelling wordt niet bewezen. Ze is ook onbewijsbaar en daarom als argument ondeugdelijk. Ernstiger is dat deze stelling raakt aan het auteurschap van de Schrift. De kerk belijdt dat de Schrift door de heilige Geest is geïnspireerd. Dat wil zeggen dat Hij de uiteindelijke auteur van de Schrift is (NGB, III). Hij heeft mensen, vanwege hun specifieke kwaliteiten en eigenaardigheden, in dienst genomen om zijn boodschap te verkondigen. De ordening van de stof en de gebruikte bewoordingen zijn op het conto van de menselijke auteurs te schrijven. De inhoud van de boodschap staat echter geheel op naam van de Geest. Wie beweert dat wij meer weten dan Paulus of welke andere schrijver ook maakt de rol van de Geest te klein en die van de menselijke auteur te groot. Op deze manier wordt de deur opengezet voor de opvatting dat je het met Paulus best oneens mag zijn. Daarmee wordt het gezag van de Schrift ondergraven. (Tussen haken: het is principieel onjuist over de ‘theologie van Paulus’ te spreken, nog afgezien van het feit dat de bijbel geen theologie biedt.)

Op deze manier verdwijnt één van de principes van de Reformatie, namelijk de doorzichtigheid van de Schrift, achter de horizon. Daarmee wordt uiteindelijk ook de gemeente de Schrift ontnomen, want niemand weet nog meer hoe je die moet uitleggen, welke uitleg wel en welke niet deugdelijk is. En is er eigenlijk nog wel zoiets als ‘de waarheid’ of is die afhankelijk van het standpunt van de beschouwer?

Ik realiseer me dat de laatstgenoemde standpunten niet door iedereen gedeeld worden. Maar ze zijn de logische consequentie van wat eerder als rode draad in het hanteren van de Schrift is aangewezen. Bovendien wordt aan deze visies de ruimte gegeven en het valt te verwachten dat ze zich als virussen zullen verspreiden.

In de traditie van de Reformatie is ook altijd de vrijheid van exegese verdedigd. Dat is een groot goed. Maar die vrijheid is niet onbegrensd.

De belijdenis
In de loop van de geschiedenis is de kerk verrijkt met een aantal belijdenissen, waarin de leer van de Schrift wordt samengevat en dwalingen worden bestreden. Ze dienen ook om de gemeente te beschermen tegen die exegese die de grenzen van wat Schriftuurlijk verantwoord mag heten, overschrijdt. Ze spelen in het huidige kerkelijke leven nog slechts een marginale rol. Is dit de oorzaak van de exegetische pluraliteit? Of is het omgekeerd: heeft de onzekerheid over wat de Schrift zegt de positie van de belijdenis ondergraven? Wellicht is hier sprake van een wisselwerking.

De marginalisering van de belijdenis komt vooral tot uiting in de plaats die de Heidelbergse Catechismus in prediking en onderwijs inneemt. Of hij in het catechetisch onderwijs nog een rol speelt, onttrekt zich aan mijn waarneming. Ik stel wel vast dat de catechismusprediking ernstig in verval is geraakt. Voorzover er nog middagdiensten worden gehouden, wordt daarin lang niet altijd de Catechismus behandeld. En als die behandeld wordt, is dat niet altijd systematisch. Het selecteren van gedeelten brengt het gevaar mee dat die gedeelten die een boodschap bevatten die ons niet aangenaam in de oren klinkt, buiten de boot vallen.

De marginalisering van de belijdenis wordt bevestigd door het ‘verbindingsformulier’ dat het aloude ondertekeningsformulier vervangt. Weliswaar belooft de ondertekenaar zich te houden aan de leer van de Bijbel en zijn spreken te zullen “toetsen aan het belijden van de kerk zoals dat beschreven is in haar belijdenisgeschriften”, maar de relatie tussen beide wordt in het midden gelaten. Er wordt niet expliciet uitgesproken dat de belijdenisgeschriften inhoudelijk helemaal overeenkomen met de leer van de Schrift. Dat het dynamische begrip belijden wordt gebruikt, geeft te denken. Ook de zinsnede in het oude ondertekeningsformulier waarmee de ondertekenaar zich verplicht die leer uit te dragen en te verdedigen, en te weerleggen wat daarmee in strijd is, is verdwenen. Dat is geen toeval.

Ik trek hieruit de conclusie dat aan de leer nog maar weinig gewicht wordt toegekend. We lijken terug te vallen op de oude dwaling van de 19e eeuw: niet de leer, maar de Heer. Die zijn echter niet los verkrijgbaar. Het belang van de leer wordt door de apostelen in hun brieven herhaaldelijk onderstreept (zie bijvoorbeeld II Joh, 9). Aan het eind van het boek Job zegt God over diens vrienden dat ze niet juist over Hem hebben gesproken, in tegenstelling tot Job. Tot dat ‘juist spreken’ behoort ook recht doen aan wat Hij in de Schrift over zichzelf openbaart.

De ambten
Het is de taak van de ambtsdragers de gemeente daarmee vertrouwd te maken en te weerleggen wat daarmee in strijd is. De predikant legt de Schrift uit en past die toe. De ouderlingen houden er toezicht op dat geen valse leer de gemeente binnendringt. Dat is een grote verantwoordelijkheid en die wordt toevertrouwd aan wie daartoe gerechtigd is. De Generale Synode van Meppel (2017) heeft de ambten van predikant en ouderling opengesteld voor vrouwen. De Generake Synode van Goes (2020) heeft bezwaren hiertegen afgewezen. Deze kwestie is in voorgaande stukken op dit weblog herhaaldelijk aan de orde gekomen. Daarbij is weinig gezegd over de inhoudelijke kant van de zaak, aangezien daarover in de pers ruim voldoende is verschenen.

De kritische weging van de aangevoerde argumenten ten gunste van de openstelling van de ambten en de daartegen aangevoerde bezwaren hebben me ervan overtuigd dat de GKV met dit besluit de verkeerde weg is ingeslagen. Weliswaar heeft de synode niet alleen de implementatie van het besluit, maar ook de exegetische verantwoording (of wat daar voor door moet gaan) in de vrijheid van de kerken gelaten. Dat betekent dat de tot voor kort gangbare visie legitiem is. In de praktijk werkt het niet zo. Ze zal waarschijnlijk hooguit getolereerd worden. De uitoefening van het ouderlingenambt door zusters van de gemeente brengt die gemeenteleden die hiertegen principieel bezwaar hebben, in gewetensnood. Wanneer hun een zuster als wijkouderling wordt toegewezen, kunnen ze wellicht om een broeder als ‘alternatief’ vragen. Maar principieel lost dat niets op. Wanneer men van mening is dat de uitoefening van het ambt van ouderling door vrouwen niet door de Schrift gelegitimeerd wordt, kan men dan nog wel de kerkenraad, waarvan zusters deel uitmaken, als legitiem beschouwen? En kan men dan aan de kerkenraad nog enig gezag toekennen? Het functioneren als gemeentelid wordt daarmee vrijwel onmogelijk.

Prediking en pastoraat
De boven gesignaleerde wildgroei in de exegese en de marginalisering van de belijdenis laten ook hun sporen na in prediking en pastoraat. Ik kan niet oordelen over de prediking in het geheel van de GKV. Ik moet afgaan op mijn eigen ervaringen en op wat ik van diverse kanten hoor en lees. Dan is het beeld gemengd. Er zijn me voorbeelden onder ogen gekomen die bedenkelijk zijn – ik druk me voorzichtig uit, want ik heb de bewuste preken niet zelf gehoord. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik veel waardering kan hebben voor de prediking die ik regelmatig aanhoor.

Daar moet wel een kanttekening bij. Ik mis in de prediking vaak de urgentie die in de bijbel en de belijdenis onder woorden wordt gebracht. Volgens de schrijver van de brief aan de Hebreeën is het Woord scherper dan een tweesnijdend zwaard (4,12) en de Heidelbergse Catechismus schaart de prediking onder de sleutels van het hemelrijk (Zondag 31). In de bediening van het Woord moet tot uitdrukking komen – soms expliciet, soms meer impliciet – dat ook kerkmensen verloren kunnen gaan en dat dagelijkse bekering nodig is. Elke zondag moet de gemeente voor de keuze worden gesteld die Jozua het volk Israel voorhield (24,15): kies wie u dienen wilt. Precies dat ontbreekt vaak. Soms lijkt een preek wel op een bijdrage aan de discussie over een bepaald onderwerp. Het lijkt erop alsof predikanten niet meer met Schriftuurlijk gezag durven preken. “Nadenken over een tekst” is iets anders dan “zo spreekt de Heer”.

De boodschap van de Schrift moet ook concreet worden toegepast. Maar ook daar is verwarring onvermijdelijk. Over ethische kwesties lopen de meningen steeds sterker uiteen, zoals prof. Ad de Bruijne erkent (en er geen probleem van maakt; zie ND, 19.4.23). Het kan in principe gebeuren dat de ene week een voorganger op de kansel staat die iets als (tuchtwaardige) zonde aanmerkt en de volgende zondag een collega die dat helemaal niet als een probleem beschouwt. De gemeente blijft in verwarring achter, als een kudde die geen herder heeft. Over datgene waarover de bijbel zich niet expliciet uitspreekt, worden ferme woorden gesproken, maar wat de bijbel wel expliciet benoemt, wordt verzwegen of daarover wordt met meel in de mond gesproken – dat wordt dan ‘genuanceerd’ genoemd.

Het welvaartsevangelie wordt (terecht) unaniem afgewezen, maar de kerk is inmiddels wel ten offer gevallen aan het welzijnsevangelie. De notie dat de navolging van Christus kan betekenen dat je moet doen wat je eigenlijk niet wilt en wat je wel zou willen, moet nalaten – wat in de christelijke traditie als kruisdragen bekend is – is vrijwel geheel uit de prediking verdwenen. De Heidelbergse Catechismus legt de tweede bede zo uit dat wij ons zo door Gods Woord en Geest laten regeren dat we ons steeds meer aan hem onderwerpen (Zondag 48). Dat staat haaks op een houding van toegeeflijkheid ten aanzien van wat niet met de navolging van Christus strookt. Dat wordt soms verdedigd vanuit pastorale overwegingen. De vraag is dan wat pastoraat mag heten. Pastoraal is niet een aai over de bol, maar mensen stimuleren Christus te volgen, die zichzelf presenteert als de Herder die de schapen in de stal brengt. Daarvoor is soms ook een flinke tik nodig – in de kerk noemen we dat tucht. Het ontbreken daarvan is bepaald niet pastoraal.

Mijns inziens kan de vrijheid die aan gemeenten wordt gelaten, kinderen tot de viering van het avondmaal toe te laten, daarvan niet los gezien worden. In de avondmaalsformulieren – die overigens lang niet meer overal worden voorgelezen (in ieder geval niet zoals ze zijn vastgesteld) – wordt erop gewezen dat wie het avondmaal wil vieren, zich schuldig moet weten en zich ernstig moet voornemen met de zonde te breken en naar alle geboden van God te leven. Van kinderen kan dit besef en dit voornemen niet verwacht worden. Daarom is het een onderdeel van de openbare belijdenis van het geloof, waarin de gedoopte precies dat belooft (Formulier voor de openbare belijdenis van het geloof, Ten derde).

Kerk en kerkgang
Gezien het belang van de prediking is regelmatige kerkgang essentieel. De toegenomen slordigheid op dat vlak is voor iedereen te constateren (en niet pas sinds de ‘coronapauze’). Vooral de middagdiensten zijn sterk in verval geraakt. Ik heb niet de indruk dat dit kerkenraden veel zorgen baart. Ik heb slechts zelden gehoord dat dit een onderwerp van gebed in de diensten is. Sommige kerkenraden hebben het hoofd in de schoot gelegd en de middagdiensten afgeschaft. Het verzuim van de middagdiensten lijkt ook geen belemmering te zijn om in het ambt benoemd te worden. Het gevolg is ook dat wanneer de leer van de kerk in deze diensten al aan de orde komt, deze aan de meeste gemeenteleden geheel voorbij gaat. Daarmee wordt de marginalisering van de belijdenis nog verder bevorderd. Ik kan niet om de conclusie heen dat het blijkbaar legitiem wordt gevonden wanneer gemeenteleden de middagdiensten verzuimen omdat ze daaraan geen behoefte hebben. Welk argument rest dan nog in het gesprek met diegenen die één dienst per veertien dagen (of per maand) ook wel genoeg vinden en aan meer geen behoefte hebben?

Pluraliteit
Het beeld dat uit het hierboven gereleveerde naar voren komt is dat van een plurale kerk. Zo’n kerkmodel is in de GKV altijd met een beroep op Schrift en belijdenis afgewezen. Inmiddels wordt het breed geaccepteerd, zonder dat voor die gewijzigde visie enige verantwoording wordt afgelegd. Dat is ook lastig, want op welke passages in de Schrift of de belijdenis moet je je dan beroepen? Dan is het maar het beste er het zwijgen toe te doen, in de hoop dat er niet verder naar gevraagd wordt. Wie bezwaar aantekent, wordt voorgehouden dat de zaken waarover verschil van mening bestaat, niet essentieel zijn voor het samenleven in de kerk. Inmiddels wordt die lijst steeds langer. Je gaat je afvragen waarover we het dan eigenlijk nog wel eens moeten zijn.

De pluraliteit heeft ook gevolgen voor de manier waarop de kerk zich in de samenleving presenteert. Het is haar taak “de wijsheid van God in al haar schakeringen” (Ef. 3,10) bekend te maken. Die schakeringen vormen wel één harmonieus geheel. Als de kerk een aanplakzuil van de waarheid is, zoals ze wel wordt getypeerd, staat op de zuil van een plurale kerk aan de ene kant de ene waarheid en aan de andere kant de omgekeerde. Wie meent dat zo’n kerk werfkracht heeft, mag het zeggen.

Wie tot de conclusie komt dat de beschreven zaken ernstig genoeg zijn om de kerk te verlaten, wordt vroeg of laat met Jezus’ gebed om eenheid uit Johannes 17 om te oren geslagen. Het is één van de meest misbruikte teksten. Het gaat hier niet in de eerste plaats om organisatorische, maar om geestelijke eenheid. Jezus bidt dat zijn volgelingen één zijn, zoals Hij en de Vader één zijn. Dat wil zeggen: één van geest en één van streven. Precies daarvan was in de GKV geen sprake meer en zal in de NGK geen sprake zijn. Dan is organisatorische eenheid niet meer dan een lege huls.

Besluit
Wat ik hier naar voren heb gebracht, geldt tegenwoordig waarschijnlijk als radicaal. Maar nog zo’n dertig jaar geleden was het gemeengoed in de GKV. Niet ik ben veranderd, de kerk is veranderd. Van veranderde opvattingen en handelwijzen wordt vaak helemaal geen verantwoording afgelegd, laat staan dat men zich kritisch confronteert met wat men ooit met een beroep op de Schrift en de belijdenis naar voren bracht. Voor zover veranderde inzichten beargumenteerd worden, hebben de gebruikte argumenten me niet overtuigd.

Er was een tijd dat, wanneer iemand zijn lidmaatschap van de gemeente beëindigde, meegedeeld werd dat hij zich had onttrokken aan opzicht en tucht van de kerkenraad. Die terminologie is niet meer bruikbaar, want van ‘opzicht en tucht’ lijkt nauwelijks nog sprake te zijn. Ik durf wel, op grond van eigen ervaringen en van wat ik her en der uit het land hoor, te stellen dat de ambtelijke zorg ernstig tekortschiet en het aangewezen middel van het huisbezoek aan sterke erosie onderhevig is. Het is geen uitzondering wanneer een ouderling de leden van zijn wijk meedeelt dat ze hem kunnen bellen als er iets is. Dat is de omgekeerde wereld. Volgens het Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen is het de taak van de eerstgenoemden de leden van Christus’ gemeente trouw te bezoeken. “Zij wijzen hen die zich in leer of leven misgaan, terecht (…)”. Dat veronderstelt een actieve houding; het initiatief ligt niet bij gemeenteleden. De ouderling komt namens Christus en niet alleen wanneer het desbetreffende gemeentelid daaraan behoefte heeft. Wanneer iemand een attestatie ontvangt, staat daarop (althans in de traditionele versie die in mijn voormalige gemeente gebruikt wordt) vermeld dat de betrokkene, “voorzover de kerkenraad bekend”, gezond is in leer en leven. Dat getuigt van een wijze zelfbeperking: de kerkenraad kan niet alles weten en hoeft niet alles te weten. Maar er kan ook sprake zijn van schuldige onwetendheid. Daarvan is sprake wanneer het ambtelijk toezicht tekort schiet.

Een andere, meer recente terminologie lijkt haar bruikbaarheid eveneens verloren te hebben. Kun je nog spreken van “onttrokken aan de gemeenschap van de kerk” in een kerk die in toenemende mate pluraal van karakter is? Living apart together lijkt een betere typering.

Ook de tijd dat een onttrekking aan de gemeente “met droefheid” werd meegedeeld, ligt al lang achter ons. Het is gebruik geworden iedereen die zijn heil elders gaat zoeken, vriendelijk uit te zwaaien en zegen toe te bidden. Of iemand zich bij een kerkelijke gemeente aansluit en welke dat dan is, blijft buiten beschouwing. Je vraagt je dan af of dat eigenlijk nog wel van belang geacht wordt. In elk geval durft geen kerk nog te zeggen: “Hier moet je zijn”. Daarmee verklaart ze zichzelf in wezen overbodig. Ze is hooguit nog één van de vele kraampjes op de kerkelijke markt.

Het is tegenwoordig helaas geaccepteerd dat mensen zich bij een andere kerk voegen omdat ze zich daar meer thuis voelen. Dat is nogal vreemd, wanneer je tegelijk Johannes 17 in het geweer brengt. Voor mij is dit niet de reden voor mijn besluit. Was dat wel zo, dan was ik vijftien jaar geleden al vertrokken. Een kerk waarin je bent gedoopt, belijdenis hebt gedaan en het grootste deel van je leven met overtuiging lid bent geweest, verlaat je niet zomaar.

Ik ben dankbaar voor wat de kerk mij in de loop van 65 jaar heeft gegeven. Maar van een kerk die bezig is haar gereformeerde ‘ballast’ af te werpen en zich de benen uit het lijf loopt om de tijdgeest in te halen, kan ik geen lid zijn. Ik wil gereformeerd blijven, ook na 1 mei 2023.

  1. Nog geen reacties.
  1. No trackbacks yet.

Plaats een reactie