Archief

Archive for juni, 2012

Evangelische schutkleur

27 juni 2012 1 reactie

Andries Knevel, presentator van de Evangelische Omroep, organiseerde op 18 juni j.l. een symposium over de vraag of de tegenstelling tussen reformatorisch en evangelisch achterhaald is. Zelf had hij die vraag al bevestigend beantwoord, zoals blijkt uit een interview met het Nederlands Dagblad (16.6.12). Zijn antwoord is vooral gebaseerd op de feiten zoals hij die waarneemt. Daartoe behoren de toegenomen contacten tussen vertegenwoordigers van beide stromingen. Op de pinksterconferentie Opwekking lopen gereformeerden en evangelischen door elkaar alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Jongeren maken zich niet druk over zaken die voor ouderen belangrijk zijn. “Voor oudere christenen doen de theologische verschillen er nog toe, maar jongeren interesseren zich niet meer voor verschillen op het gebied van verbond, verkiezing of de verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging. Voor hen spelen culturele, sociologische aspecten een veel belangrijker rol. Zij zijn bezig met de vraag ‘ben ik een geliefd kind van God?’. Ze geven een andere expressie aan hun geloof, zingen uit de Opwekkingsbundel, kennen een zintuiglijke liturgie, en incorporeren postmoderne cultuuruitingen.” Op de vraag of hij dan geen verschillen ziet, antwoordt Knevel: “Kinderdoop versus volwassendoop en de waardering van de kerk der eeuwen, denk ik. Het instituut, met canon en credo, met synodes aan de ene kant, en aan de andere kant vrije gemeenten die soms in een los verband bij elkaar komen, maar waarbij het verband geen zeggenschap heeft over de theologie in een willekeurige gemeente.”

De door Knevel gesignaleerde feiten zijn niet te ontkennen. Maar de conclusies die hij daaruit trekt zijn nogal gemakzuchtig. De geringe belangstelling van jongeren voor zulke kwesties kan toch moeilijk als argument voor de irrelevantie van de verschillen dienen. Veel jongeren zien de gevaren van drankgebruik niet in. Is dat een reden hen hun gang te laten gaan? Knevel lijkt de door hem gesignaleerde verschillen bijna als bijzaken te beschouwen. Daarmee miskent hij hun belang en reikwijdte.

“De afwijzing van de kinderdoop staat zelden op zichzelf. (…) Naar mijn overtuiging is de kinderdoop (…) niet maar een zwerfkei tussen allerlei theologische thema’s, maar een exponent van onze theologische grondstructuur”, aldus ds. A.J. Mensink, predikant in de PKN en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Hij wijst erop dat de afwijzing van de kinderdoop vaak gepaard gaat met een visie op de erfzonde en de vrije wil die haaks staat op de gereformeerde belijdenis. De visie op de doop heeft ook alles te maken met zaken als verbond en uitverkiezing. Daaruit kan de conclusie getrokken worden dat de vraag waarmee jongeren zich volgens Knevel vooral bezighouden, namelijk “ben ik een geliefd kind van God?”, helemaal niet zo ver afstaat van thema’s als verkiezing en verbond, waaraan volgens hem vooral ouderen grote waarde hechten. Zolang jongeren daarop geen Schriftuurlijk zicht hebben, zullen ze geen antwoord op hun vraag vinden.

Ook de visie op de kerk is geen ‘zwerfkei’. In het evangelische denken speelt de kerkgeschiedenis geen grote rol. Dat heeft veel met het sterk individualistische karakter van de evangelische beweging te maken. De kerkgeschiedenis maakt duidelijk dat de gelovigen onderdeel zijn van een gemeenschap die de eeuwen omspant. De kerkgeschiedenis begint niet bij ons. Ze leert ons dus bescheiden te zijn – niet bepaald een in het oog lopende eigenschap van de evangelische wereld. Wie de kerkgeschiedenis niet kent, kan er ook niets van leren. Wat we ervan kunnen leren is bijvoorbeeld dat veel wat als modern wordt aangeprezen, oude papieren heeft. We kunnen leren hoe dwalingen in het verleden de kop opstaken en hoe de gemeenschap van de heiligen zich daartegen heeft gewapend. De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn het resultaat van de strijd van de kerk tegen dwalingen. De belijdenissen bewijzen zich nog steeds als nuttige middelen om de kerk te vrijwaren van leervrijheid. Ze voorkomen dat de gemeente het slachtoffer wordt van de gedachtenspinsels van een voorganger. Daarbij speelt ook het kerkverband een belangrijke rol, als middel om zulke voorgangers hun plaats te wijzen en de gemeente te beschermen. Dat gebeurt ook door een Schriftuurlijke visie op het ambt, die voorkomt dat ieder die dat wil zich zomaar als ‘geestelijk leider’ kan opwerpen zonder door de gemeente geroepen te zijn.

Uit de verslagen van het symposium kreeg ik de indruk dat alleen diegenen aan het woord kwamen die de tegenstellingen tussen gereformeerd en evangelisch als achterhaald of in ieder geval als niet-fundamenteel en niet-kerkscheidend beschouwen. Je zou haast denken dat Knevel alleen degenen had uitgenodigd van wie hij verwachtte dat ze zijn eigen antwoorden van een steviger fundament zouden voorzien. Het zou interessant zijn geweest wanneer ook bijvoorbeeld prof. J.C. Maris, net als Knevel christelijk-gereformeerd, aan het woord zou zijn gekomen. Die zou voor flink wat tegenspraak hebben gezorgd. Dat mag tenminste worden geconcludeerd uit een lezing die hij enige tijd geleden heeft gehouden en waarvan het maandblad Nader Bekeken (mei 2012) een uitgebreide samenvatting publiceerde. Daarin zet hij de onderwerpen waarover evangelischen en gereformeerden van mening verschillen, op een rijtje. Hij laat zien dat die verschillen substantieel zijn en bepaald niet van marginaal belang. Hij komt tot die conclusie omdat hij de opvattingen die in evangelische kring gangbaar zijn confronteert met de gereformeerde religie, zoals die o.a. in de belijdenisgeschriften tot uitdrukking komt.

Wanneer we concluderen dat de tegenstellingen tussen evangelisch en gereformeerd wel degelijk fundamenteel van aard zijn, volgt daaruit niet dat gereformeerden zich van contacten met de evangelische wereld zouden moeten onthouden, zo dat al mogelijk zou zijn. Prof. Maris doet dat, niettegenstaande zijn duidelijke stellingname, ook niet. Integendeel: hij is van mening dat gereformeerden het één en ander van de evangelischen kunnen leren. Daarmee staat hij geheel in de gereformeerde traditie. Die wil zich immers altijd (laten) reformeren, wanneer vanuit de Schrift onjuistheden of eenzijdigheden worden aangewezen. De vraag is wel of gereformeerden de dingen die ze van evangelischen zouden kunnen leren, niet ook in hun eigen traditie zouden kunnen vinden. Maar die kennen ze waarschijnlijk niet.

Gereformeerden moeten de contacten met evangelischen niet uit de weg gaan. Maar dan moeten ze hun gereformeerde belijdenis niet thuis laten. Ze moeten ook in hun spreken en handelen laten zien wat die belijdenis voor hen betekent. Ze moeten zich zeker niet aanpassen aan wat in evangelische kring gebruikelijk is. In het al genoemde interview laat Andries Knevel zien hoe het niet moet.

Hoewel hij lid is van een christelijke gereformeerde kerk ziet hij er geen enkel bezwaar in op zondagmorgen een dienst van een evangelische gemeente te bezoeken. Iemand die is opgegroeid met de Nederlandse Geloofsbelijdenis zou toch moeten weten dat kerkelijk shoppen niet in overeenstemming is met wat die over de kerk belijdt. Knevel bezoekt niet alleen bijeenkomsten buiten het kerkverband waartoe hij behoort, hij gaat er zelfs in diensten voor. Dat doet hij kennelijk niet in zijn eigen kerkverband: in het interview noemt hij alleen PKN- en evangelische gemeenten. Daaruit mogen we wel concluderen dat hem in zijn eigen kerkverband geen preekbevoegdheid is verleend. Waaraan ontleent hij dan het recht de kansel te beklimmen om het Woord te bedienen? De Nederlandse Geloofsbelijdenis wijst ambtelijk optreden zonder “wettige verkiezing door de kerk” af (art. 31). Ze spreekt uit dat ieder “de tijd (moet) afwachten dat hij door God geroepen wordt, om daarin het overtuigend bewijs te hebben dat zijn roeping van de Here komt”. God roept door middel van zijn gemeente tot het ambt. Die belijdenis is aan evangelischen niet besteed. In die wereld kan iedereen zich opwerpen als “dienaar van het Woord”, omdat hij zich geroepen voelt. Het is kenmerkend voor het individualistische karakter van de evangelische beweging.

Hoezeer Knevel zich daaraan heeft aangepast blijkt uit zijn formuleringen. Wanneer gevraagd wordt of zijn bezoek van een evangelische bijeenkomst samengaat met zijn lidmaatschap van de christelijke gereformeerde kerk volgt geen antwoord vanuit de Schrift of de belijdenis. Hij verdedigt zijn kerkelijk shoppen vanuit zijn persoonlijke beleving. “Ik bevind me zondagochtend zeer wel in Crossroads, waar ik met vreugde Engelstalige opwekkingsliederen zing, en waar de liturgie expressief en zintuiglijk is”. De vorm speelt voor hem een belangrijke rol en ook daarin is zijn persoonlijke voorkeur doorslaggevend. In zijn eigen gemeente bedwingt hij de neiging bij bepaalde psalmen “mijn handen in de lucht te steken. (…) Dan denk ik: dat moet ik maar niet doen. Om anderen niet voor het hoofd te stoten”. Afgezien van de vraag of iemand zich daaraan inderdaad zou stoten: waarom is dat zo belangrijk? Is dat een reden je heil elders te zoeken? Waarom hebben bepaalde christenen die bijna onbedwingbare neiging hun handen in de lucht te steken? Gaan ze soms ook op de knieën, wanneer de regel “wij knielen voor uw zetel neer” wordt aangeheven? Het eerste heb ik wel eens meegemaakt, het tweede nog nooit…

Wie meent dat de evangelische wereld de correctie van de gereformeerde religie nodig heeft, moet die religie – die niets anders is dan een (menselijke) weergave van de leer van de Schrift – zelf hooghouden en uitdragen. Wie als gereformeerde een evangelische schutkleur aanneemt, helpt zijn evangelische broeders en zusters niet verder.

Een lege huls

We leven in een tijd van economische crisis. Het woord ‘bezuinigen’ ligt op de lippen van vrijwel elke politicus bestorven. Dat er bezuinigd moet worden staat vast. De vraag is alleen: waarop? En dan beklimmen politieke partijen en hun vertegenwoordigers hun stokpaardjes. De noodzaak tot bezuinigen wordt dan al gauw een stok om de hond te slaan waaraan men toch al een hekel had. VVD en PVV lopen te hoop tegen ontwikkelingssamenwerking en ook de publieke omroep moet flink gekortwiekt worden. De inmiddels demissionaire minister Van Bijsterveld, die verantwoordelijk is voor omroepzaken, heeft de publieke omroepen tot fusies gedwongen. Dat leidt onder andere tot het samengaan van KRO en NCRV.

Er zullen wel niet veel luisteraars en kijkers zijn die het idee hebben dat hiermee iets wezenlijks verloren gaat. Er zullen wel verschillen zijn in presentatie en er is ook nog zoiets als ‘nestgeur’, maar inhoudelijke verschillen zijn nauwelijks te ontwaren. De vraag is gewettigd waarom nu uitgerekend deze omroepen gaan fuseren. Zou de NCRV, bijvoorbeeld, niet net zo goed met de AVRO een nieuwe omroep kunnen vormen? De laatste is weliswaar levensbeschouwelijk ‘neutraal’ – wat dat dan ook mag zijn – maar men mag zich afvragen of de NCRV dat in feite ook niet is.

Op 1 april van dit jaar schreef Willem Pekelder, tv-recensent van Trouw, een artikel in zijn eigen krant, waarin hij KRO en NCRV verwijt geen raad te weten met hun christelijke wortels. De titel van zijn artikel is veelzeggend: “De lege huls van KRO en NCRV”. “Hilversum weet zich geen raad met het christendom. Om het omroepbestel te redden, zouden NCRV en KRO zich juist op dat punt moeten onderscheiden. Maar die huren liever een marketingbureau in.”

De KRO zet in op ‘leefstijlgroepen’. “Voor veel geld worden elke vijf jaar nieuwe imagocampagnes gelanceerd waarin de omroepverenigingen ons vertellen wat nu weer hun nieuwe gezichten en bijbehorende slogans zijn. (…) Met deze saus overgieten de omroepen hun programma’s, zodat ze, elk op hun eigen manier, naar het pijpen van de de leefstijlgroepen kunnen dansen.” Maar: “Zodra er iets ‘echt katholieks’ kan worden verteld, haakt de KRO af.”

Volgens hem is het met de NCRV nog treuriger gesteld. “De NCRV wil, onder Haagse dwang, een fusie aangaan met de KRO, maar is Human, de Humanistische Omroep, niet veel geschikter? Het programma ‘Man bijt hond’ kan zo meeverhuizen. En het enthousiasme van de NCRV over de jaarlijkse ‘Week van de euthanasie’ zou ook heel goed bij de humanisten passen. Toen NCRV-presentatrice Jetske van den Elsen kortgeleden uitlegde hoe je je moet laten ‘ontdopen’, was er geen twijfel meer mogelijk: dit is een filiaal van de Human. De NCRV-slogan ‘Wij geloven in de mensen’ past er perfect bij.”

Het hier geschetste beeld is heel herkenbaar. Nederland had ooit veel christelijke organisaties, die op allerlei terreinen van het maatschappelijke leven actief waren, van scholen tot vakbonden. Veel van die organisaties zijn inmiddels gefuseerd. Soms waren dat fusies tussen protestantse en rooms-katholieke organisaties (denk aan het CNV en het CDA), soms ook ging een christelijke organisatie in een ‘algemene’ op. Maar ook nog bestaande christelijke organisaties hebben vaak een karakter waarin maar weinig specifiek christelijks is te ontdekken. Veel scholen zijn alleen nog door hun naam als christelijk te herkennen, maar nauwelijks of niet meer in de inhoud van het onderwijs. Veel ouders kiezen dan ook voor zulke scholen vanwege hun kwaliteit en niet vanwege hun ‘christelijke’ karakter. Het is dan geen wonder dat het bestaansrecht van zulke scholen ter discussie wordt gesteld. Naarmate er meer bezuinigd zal moeten worden, zullen ongetwijfeld ook op het vlak van het onderwijs vragen gesteld worden. Moet de overheid christelijk onderwijs subsidiëren, wanneer het zich niet principieel van het openbaar onderwijs onderscheidt?

Dat seculieren de zin van christelijke organisaties ter discussie stellen is logisch. Zij zien meestal de zin van religie helemaal niet en begrijpen niet wat daarvan de betekenis is. Daarover hoeven we ons niet te verbazen of op te winden. Ernstiger is – en dat is de strekking van Pekelders artikel – dat de christelijke organisaties zelf met hun ‘christelijkheid’ in de knoop zitten. De bovengenoemde omroepen zijn niet de enige. Het Nederlands Dagblad kopte op 2 juni: “CDA formuleert ‘christelijke’ standpunten wollig”. De partij presenteerde het verkiezingsprogramma onder de titel ‘Iedereen’. Dat is niet zo verschillend van de slogans die KRO en NCRV gebruiken: ‘Samen op de wereld’ en ‘Goed leven’. De partij richt zich niet meer alleen op christenen. Dat hoeft helemaal geen probleem te zijn: veel christelijke idealen kunnen ook weerklank vinden bij niet-christenen, zij het vanuit andere motieven. Maar dat is nog geen reden de eigen motivatie te verzwijgen en de eigen idealen zo te formuleren dat de christelijke oorsprong ervan onder het kleed verdwijnt. Christelijke organisaties lijken bevangen door de angst expliciet te verwijzen naar de bron waaruit ze zijn voortgekomen. Nu past het christenen zeker bescheiden te zijn, vooral wanneer men regelmatig wordt geconfronteerd met situaties in eigen kring die zich maar moeilijk met het christelijk geloof laten rijmen. Maar dat is geen reden dan maar helemaal in je schulp te kruipen en het belang van het christelijk geloof zodanig te relativeren dat er niets van overblijft.

Met de titel ‘Iedereen’ wil het CDA tot uitdrukking brengen dat iedereen meetelt. Dat is een uitstekend uitgangspunt voor een politieke partij, zeker in een tijd waarin mensen of groepen mensen door bepaalde partijen achteruitgesteld worden. Dezelfde motivatie drijft ook KRO en NCRV, en ook daartegen is niets in te brengen. Het is zelfs de taak van een christelijke omroep te proberen iedereen te bereiken. Het uitgangspunt dat iedereen meetelt mag er echter niet toe leiden dat dan alle opvattingen en leefstijlen gelijkgesteld worden en alle principiële verschillen worden uitgewist. Het valt te vrezen dat veel ‘christelijke’ organisaties zich hebben laten wijsmaken dat het niet gepast is de eigen overtuiging als de waarheid te presenteren. Die opvatting werd in een artikel in Trouw van 25 mei j.l. verwoord in een artikel van Herman van Koetsveld, theoloog en predikant, en Enis Odaci, voorzitter van de stichting Humanislam. Volgens hen worden jodendom, islam en christendom verbonden door één centraal begrip: liefde. “De liefde voor God is de liefde voor ieder mens naast je, als fundament voor een samenleving van recht, welzijn, vrede en compassie. De tijd is rijp om vanuit dit ‘gemeenschappelijke woord’ de godsdiensten grondig te hervormen. (…) Allereerst zullen wij moeten leren de religieuze claim op de waarheid los te laten. Het is eenvoudig vast te stellen dat er talloze manieren zijn om God, of het goddelijke, te zoeken. Niet alleen als een fenomeen, maar ook als een geestelijke werkelijkheid.”

Je hoeft geen overtuigd christen te zijn om in te zien dat deze redenering innerlijk tegenstrijdig is. De liefde wordt in feite geproclameerd als een nieuw dogma dat de typisch christelijke, islamitische en joodse dogma’s vervangt. De drie genoemde godsdiensten moeten hun claim op de waarheid laten vallen, maar de auteurs stellen daar een nieuwe claim tegenover, namelijk de liefde als “fundament voor een samenleving van recht, welzijn en compassie”. Het probleem is dat iedereen onder liefde iets anders verstaat. Zolang het begrip niet concreet wordt ingevuld, is het als fundament voor de samenleving ondeugdelijk.

De uitwerking die ze er zelf aan geven, is een hoogst persoonlijke toepassing die met veel aplomb naar voren wordt gebracht als iets waarover iedereen het vanzelfsprekend eens is en die daarom geen nadere argumentatie behoeft. Zo’n argumentatie ontbreekt dan ook in het artikel. In feite is maar weinig van wat ze beweren zonneklaar en onomstreden.

Vraag aan een zaal vol mensen wie er tegen ‘de liefde’ is en er zal geen enkele hand omhoog gaan. Maar daarmee is nog niet gezegd dat die ook daadwerkelijk in het samenleven van mensen functioneert. Veel mensen zijn best bereid tot naastenliefde. Maar die moet dan wel wederkerig zijn. Wanneer ze niet beantwoord wordt, is het met de naastenliefde meestal snel gedaan. Wanneer het aan de mens zelf wordt overgelaten het begrip liefde in te vullen, wordt het een speelbal van persoonlijke, hoogst subjectieve gevoelens.

De liefde kan ook zo worden ingevuld dat geen grenzen worden gesteld en bijna alles met de mantel van de liefde wordt bedekt. Dat is logisch, wanneer in de liefde de mens en zijn behoeften en verlangens in het middelpunt staan, ook wanneer die helemaal niet zo gezond zijn, voor de betrokkene zelf of voor de samenleving. De opvoeding draagt daar de sporen van. Er wordt de laatste tijd nogal eens geklaagd over ‘betutteling’ door de overheid, bijvoorbeeld als het gaat om drankgebruik of eetgewoonten, met name van jongeren. Die ‘betutteling’ is het gevolg van het feit dat ouders geen grenzen (durven) stellen. Liefde is vaak de motivatie voor vrijwel onbeperkte vrijheid en tolerantie, met alle gevolgen van dien.

Liefde, in het bijzonder naastenliefde, is een uitstekend uitgangspunt voor christelijke organisaties, of dat nu politieke partijen, maatschappelijke instellingen, scholen of omroepen betreft. Het betekent dat men het goede voor alle mensen zoekt, en dat is niets anders dan een bijbelse opdracht. Maar dat betekent dan ook dat die naastenliefde vanuit de bron, de Schrift, moet worden ingevuld. Jezus vat de Tien Geboden van het Oude Testament samen in de bekende tweeslag: het liefhebben van God en het liefhebben van de naaste. Het tweede heeft haar wortel in en wordt ingevuld vanuit het eerste. Daarmee staat de naastenliefde altijd in het kader van de geboden van God, die het welzijn van de mens op het oog hebben.

De naastenliefde wist de grenzen tussen goed en kwaad niet uit, integendeel. Het lijkt heel menslievend iedereen te laten doen wat hem goeddunkt. Die ‘liefde’ is vaak een schaamlap voor wat in feite ongeïnteresseerdheid is. Echte naastenliefde laat mensen niet hun gang gaan in wat volgens de Schrift tot hun ondergang leidt. De mogelijkheden corrigerend op te treden in de samenleving zijn beperkt en maatschappelijke organisaties en politieke partijen kunnen vaak niet meer dan zaken aan de orde stellen en proberen anderen van de juistheid van hun inzichten te overtuigen. Maar dat kan alleen wanneer ze zelf ervan overtuigd zijn dat de bron waaruit ze putten, niet zomaar een mening is maar een geopenbaarde waarheid.

Wanneer naastenliefde wordt losgemaakt van haar bron wordt ze tot een lege huls. Ze kan niet dienen als fundament voor de samenleving, want ze is op zand gebouwd: het zand van het ‘geloof in de mens’. Om als fundament te kunnen functioneren dient ze gebouwd te zijn op de rots. En die rots is Christus (1 Cor. 10,4). Hij presenteert zichzelf als “de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14,6). Wanneer christenen de waarheid claimen, doen ze dat niet uit eigen beweging, maar in navolging van hem. Daarover valt geen compromis te sluiten. Dat is ook in het belang van de samenleving. Van Koetsveld en Odaci hopen dat godsdienst de “voedingsbodem (kan) worden voor een toekomst die gegrondvest is op de beginselen van de humaniteit”. Echte humaniteit ligt in de navolging van Christus. Dat is de boodschap die christelijke organisaties niet mogen verzwijgen.