Archief

Posts Tagged ‘gereformeerden’

De charismatische misleiding

We leven in een emotiecultuur. Goed is wat goed voelt. Er wordt gestemd met de onderbuik. Samenzweringstheorieën die op internet circuleren, worden grif geloofd wanneer ze aansluiten bij wat mensen toch al voelden. Over mensen en zaken wordt geoordeeld zonder kennis van zaken. Wanneer iemand emoties met feiten en cijfers te lijf gaat is toorn zijn deel.

Deze tendens gaat de christelijke wereld bepaald niet voorbij. Er zijn legio voorbeelden te noemen. Recent was het de bewering dat in Birma kinderen tijdens een bezoek van de charismatisch-evangelische organisatie TRIN waren genezen. Inmiddels heeft nader onderzoek uitgewezen dat deze beweringen niet met feiten te staven zijn (Nederlands Dagblad, 8 oktober 2011). De manier waarop de organisatie twijfels aan haar beweringen te lijf ging en op het kritische onderzoek reageerde legt veel bloot van de manier waarop sommigen hun christelijk geloof hanteren en beleven.

Het is typerend voor een bepaald soort gelovigen, vooral uit de evangelisch-charismatische hoek, veel aandacht te besteden aan wonderen. Dat heeft alles met de sterk emotioneel gekleurde omgang met het geloof te maken. Christus heeft de wereld overwonnen en christenen zijn meer dan overwinnaars, zeggen ze Paulus na. En dat moet dan ook te zien zijn. Deze tak van christendom wordt gekenmerkt door een sterk optimistisch wereldbeeld dat vaak nauw verbonden is met het welvaartsevangelie dat vooral in de Derde Wereld veel aanhangers heeft. De gebrokenheid van de wereld – ook van de christelijke wereld – komt daarbij nauwelijks uit de verf. Daarin past ook de visie dat ziekten en kwalen en zelfs handicaps door gebed te genezen zijn. Sommige aanhangers van gebedsgenezing gaan daarbij zelfs zover dat ze het uitblijven van genezing wijten aan een gebrek aan geloof.

In de bijbel wordt nergens beweerd dat gelovigen ziekten kunnen overwinnen wanneer hun geloof maar sterk genoeg is. Sinds enkele maanden presenteert zich zelfs een groepering die beweert doden te kunnen opwekken. Elk Schriftbewijs dat christenen die bevoegdheid bezitten, ontbreekt. Dat het gelovigen materieel goed zal gaan, zoals vertegenwoordigers van het welvaartsevangelie beweren, vindt evenmin ergens steun in de Schrift. Het boek van de Psalmen is vol van klachten over de voorspoed van de goddelozen en de moeiten van de kinderen van God. Dat is in de nieuwtestamentische tijd niet veranderd, zoals Paulus in zijn brieven laat zien. Gebrek, ziekte en dood blijven deel van ons bestaan.

Natuurlijk, wonderen kunnen gebeuren. We moeten niet te klein denken van God. Maar als Hij wonderen doet, kunnen die de toets van kritisch onderzoek doorstaan. Degenen die claimen dat God wonderen heeft gedaan, zijn meestal wars van zulk onderzoek. Er bestaat de neiging te denken dat je goed voorgesorteerd moet staan om wonderen te kunnen zien. Wie niet gelooft, ziet ze niet. Zelfs na de kritische berichten over de ‘genezingen’ in Birma houden sommigen vol dat die wel degelijk hebben plaatsgevonden. “Maar de Birmese gids, lokaal voorganger Noah, die de Nederlanders naar het blindeninstituut begeleidde, blijft ook na het zien van televisiebeelden van de nooit genezen jongens op de blindenschool overtuigd van het wonder. ‘Misschien wil de blindenschool er niet aan, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien. God mag over mij oordelen als ik tegen jullie lieg'”, aldus het Nederlands Dagblad van 8 oktober.

Daarin komt het individualistische, elitaire en in wezen totalitaire karakter van het charismatische christendom tot uiting, dat wordt gedomineerd door emotie. Die is per definitie elitair: emotie is persoonlijk en onttrekt zich aan het kritisch oordeel van de gemeenschap. Emotie valt buiten categorieën als ‘waar’ en ‘onwaar’. Scepsis wordt daarom al gauw als een persoonlijke aanval ervaren. Dat wordt nog versterkt door de leiderschapscultuur die de charismatische wereld kenmerkt. Geestelijke leiders zijn ervan overtuigd door God zelf – via ‘innerlijk licht’ of een speciale ‘openbaring’ – geroepen te zijn. Scepsis ten aanzien van beweringen die geestelijke leiders doen is een aanval op hun leiderschap en hun roeping. En als die roeping van God zelf komt, is het niet zo’n grote stap kritiek op die roeping als strijd tegen God te interpreteren.

Dat verklaart ook dat de waarnemingen van wonderen vaak met goddelijk gezag bekleed worden. “Mensen die twijfelen aan deze wonderverhalen, weten het zelf misschien niet, maar ze worden gebruikt door satan, de verspreider van alle leugens”, zegt de eerder genoemde Noah. Mattheus van der Steen, oprichter en directeur van TRIN, tapt uit hetzelfde vaatje. “Het is niet als dreigement bedoeld, maar als door jullie reportage ons werk in de problemen komt, dan kleeft het bloed van onze weeskinderen aan jullie handen”, zo wordt hij in het Nederlands Dagblad geciteerd, als reactie op het onderzoek naar het waarheidsgehalte van zijn beweringen. Op de kritiek van Marten Visser, die als zendeling in Thailand werkt, reageert hij zo: “Hij heeft me ook voor alles uitgemaakt en man, wat een oordeel haalt deze man op zijn eigen leven en zijn gezin en werk”.

Willem Ouweneel, die de claims van Van der Steen lange tijd heeft gesteund, wordt zo geciteerd: “Onze taak is alleen te getuigen van alles wat God op de reis in Birma heeft gedaan. We hoeven niets te “bewijzen”, we hebben alleen getuigd. Niemand hoeft ons getuigenis aan te nemen, maar iedereen die het bestrijdt, moet zich wel afvragen of hij/zij niet met de Grote Genezer zelf strijdt. Laten wij ervoor oppassen elkaars getuigenissen als leugens af te doen en te veroordelen.” Een hoogst merkwaardige opvatting, die weinig te maken heeft met de manier waarop de Schrift over ‘getuigen’ spreekt. De meeste apostelen zijn getuigen geweest van Jezus’ werk en van zijn opstanding. Maar dat weerhoudt de heilige Geest er niet van Lucas een evangelie te laten schrijven, dat het resultaat is van nauwkeurig onderzoek naar de feiten. Het christelijk getuigenis houdt altijd stand, wanneer het door kritische beschouwers onder een vergrootglas wordt gelegd. En een getuigenis volgens Schriftuurlijke normen functioneert altijd binnen een gemeenschap en is niet het privébezit van de enkeling.

Diegenen die zich als werktuig van de charismatische misleiding hebben laten gebruiken, hebben wel wat uit te leggen. Ouweneel trekt uit het bovengenoemde kritische onderzoek naar de beweerde wonderen de conclusie: “Als we ons vergist hebben, dan hebben we ons vergist.” Maar zo gemakkelijk kan hij zich er niet van afmaken. In plaats van sceptici op te roepen zich af te vragen of ze niet met de “Grote Genezer” zelf strijden, zouden hij en anderen die wonderbaarlijke genezingen zonder onderzoek voor waar aannemen en elke scepsis te vuur en te zwaard bestrijden, de hand in eigen boezem moeten steken. God geneest, maar wel op zijn tijd en wijze. Tot het wezen van het christelijk geloof behoort ook het erkennen en aanvaarden van zijn soevereiniteit. De wonderen die Jezus en later zijn leerlingen verrichten, staan niet op zichzelf. Sommigen worden genezen, anderen niet. Die wonderen hebben dan ook als eerste doel naar God te verwijzen en de genezenen en de toeschouwers op te roepen tot geloof. Degenen die wonderen claimen die geen wonderen blijken te zijn en degenen die zich voor hun propagandakarretje laten spannen moeten zich afvragen wat de effecten van hun acties zijn. Worden mensen daardoor tot geloof gebracht of wordt het koninkrijk van God daardoor eerder geschaad?

Recent schreef Stefan Paas: “De tegenstellingen onder protestantse christenen lopen allang niet meer langs de lijnen van orthodoxie en vrijzinnigheid. (…) De grote tegenstelling in het protestantse kamp is die tussen charismatische en ‘gewone’ christenen”. Dat lijkt me iets te absoluut geformuleerd, maar hij heeft gelijk dat er een grote kloof gaapt tussen charismatische en niet-charismatische christenen. Hoe gaan we daarmee om? Sommigen menen dat ze van elkaar iets kunnen leren. Het is de vraag of charismatische christenen wel iets willen leren van andere christenen. Zij hebben immers het licht gezien dat voor anderen verborgen blijft? Je zou wensen dat ze open staan voor de visie op de Schrift, zoals die in de gereformeerde belijdenisgeschriften tot uitdrukking komt.

Kunnen gereformeerden iets van charismatischen leren, bijvoorbeeld om niet te klein te denken van God? Daarvoor hebben ze de charismatischen echt niet nodig. Ze kunnen beter de Schrift lezen. En de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Àls gereformeerden te klein denken van God, kunnen ze zich daarvoor niet op hun belijdenis beroepen. Die leert hun groot te denken van God en klein te denken van de mens. Vooral dat laatste zou voor charismatischen – en voor gereformeerden – wel eens heel vruchtbaar kunnen zijn.

De doop als keuze?

24 november 2010 4 reacties

Wie gedacht mocht hebben dat de doop – en speciaal de kinderdoop – geen onderwerp van discussie meer is voor christenen van de 21e eeuw heeft de afgelopen weken gemerkt dat hij zich heeft vergist. Zoals bekend was dit ook één van de centrale kwesties ten tijde van de Vrijmaking. Die mag dan inmiddels meer dan zestig jaar achter ons liggen, ze is nog bepaald geen geschiedenis, ook al is de discussie over de doop van destijds niet zomaar met die van nu te vergelijken.

Mijn vorige bijdrage schreef ik naar aanleiding van een artikel in het Nederlands Dagblad van 12 november, waarin naar voren kwam dat leden van reformatorische kerken er soms van afzien hun kind te laten dopen vanwege hun moeite met de kinderdoop. Ook bleek uit dat artikel dat er nogal wat verschil bestaat in de manier waarop kerken met zulke leden omgaan.

Op dat artikel zijn nogal wat reacties gekomen, zowel in de krant zelf als ook op het lezersforum. Sommigen keren zich rechtstreeks tegen de kinderdoop. Gezien het feit dat het Nederlands Dagblad ook lezers uit evangelische en baptistische kring heeft, is dat niet verbazingwekkend. Niet uit te sluiten valt overigens dat sommige schrijvers ook tot een gereformeerde kerk – in brede zin – behoren. Die positie heeft in elk geval het voordeel van de duidelijkheid. Je weet waar je aan toe bent.

Problematischer is de halfslachtige houding van sommige voorgangers uit reformatorische kerken. In het artikel kwam al zo iemand aan het woord. Ds. René de Reuver (PKN) zegt: “Zelf kies ik toch voor de kinderdoop, omdat ik hierin meer collectief dan individueel denk: in het geloof van de gemeente en van de ouders zijn de kinderen opgenomen.” In een artikel in het ND van 20 november schrijft ds. Johan van der Hoeven, voorganger van de samenwerkingsgemeente van GKV en CGK in Harlingen: “Zeker, ook ik heb m’n handtekening gezet onder de Drie Formulieren van Eenheid. Ook ik ga mee in de theologische keuze voor de kinderdoop.”

Dat zal wel als geruststelling bedoeld zijn. Maar geruststellend is het allerminst. Beide wekken de indruk dat de kinderdoop een kwestie van persoonlijke keuze op grond van een persoonlijke overtuiging is. Dat die overtuiging van het label ‘theologisch’ wordt voorzien doet er niets aan af dat hier de kinderdoop facultatief wordt verklaard. Ds. Van der Hoeven keert zich expliciet tegen de wat hij noemt “exclusivistische” benadering van de kinderdoop. “Ik kan leven met een uitspraak en een benadering tegenovergesteld aan de exclusivistische, namelijk: de Bijbel gebiedt noch verbiedt de kinderdoop of de volwassendoop.” Deze uitspraak is direct in strijd met wat de Gereformeerde Kerken in zowel hun belijdenis als hun doopsformulieren als de leer van de Schrift formuleren.

Ds. Van der Hoeven wil christenen die voor de geloofsdoop kiezen niet veroordelen. Hij wil ook niet dat de aanhangers van de geloofsdoop de voorstanders van de kinderdoop veroordelen. Maar hij zelf spreekt impliciet wel degelijk een veroordeling uit, namelijk van degenen die ervan overtuigd zijn dat de Schrift de kinderdoop gebiedt.

Nu is er niets tegen wanneer de leer van de kerk, zoals verwoord in de belijdenis en de liturgische formulieren, tegen het licht gehouden wordt. Maar, zoals ik in de vorige bijdrage al schreef, dat moet dan wel het licht van de Schrift zijn. En dan moet het toch opvallen dat elke Schriftuurlijke argumentatie in het artikel van Van der Hoeven ontbreekt. In een ingezonden in het Nederlands Dagblad van 24 november legt ds. Adrian Verbree de vinger op de zere plek. “Draagt hij voor deze verandering van opstelling exegetische argumenten of hermeneutische inzichten aan? Nee. Heeft hij een bezwaarschrift tegen de ‘exclusivistische visie’ van zijn kerkverband ingediend? Hij vermeldt het niet. Vanwaar dan dit independentisme?”

Hij wijst ook op het motief dat aan de opstelling van Van der Hoeven ten grondslag ligt. “Het zit zo: Van der Hoeven heeft te veel andersdenkende medechristenen ontmoet die hem dierbaar zijn op Bijbelse gronden. (…) Hier komt een van de lekken in zijn verhaal boven: sinds wanneer kunnen ‘andersdenkende medechristenen’ niet dwalen? Ik hoop dat, bijvoorbeeld, mijn baptistische broeders en zusters mij niet op de manier Van der Hoeven zullen behandelen. Als ik iets fout zie, zeg het me dan.”

Van der Hoeven formuleert zijn overweging zo: “[G]eef ruimte om genuanceerd te kunnen discussiëren. En sta de eenheid van oprechte christenen niet onnodig in de weg. Zeker niet in deze tijd. We zijn ‘de luxe’ echt voorbij!” Het is een argument dat vaker wordt gehanteerd: in een tijd waarin christenen een slinkende minderheid zijn, kunnen we ons geen verdeeldheid veroorloven. En dan worden allerlei zaken waarover christenen met elkaar van mening verschillen, tot ‘middelmatige zaken’ verklaard.

Het is waar dat christenen zich geen verdeeldheid kunnen veroorloven. Maar dat konden ze in het verleden ook niet – dat kunnen ze nooit. Want de Schrift gebiedt eenheid tussen gelovigen. In die zin verschilt onze tijd helemaal niet van welke andere tijd ook. Zeker, christenen worden soms gescheiden door kwesties die als ‘middelmatig’ moeten worden bestempeld. Maar zaken als de doop of de vraag of het ambt wel of niet openstaat voor de vrouw – iets wat Van der Hoeven ook noemt – behoren daar niet toe.

Van der Hoevens benadering van kwesties die christenen verdeeld houden, onthult een biblicistisch Schriftgebruik. “[Z]olang niet ergens in een grot een Bijbelboek wordt teruggevonden dat ons gebiedt de ene doop toe te passen en de ander uit te sluiten, zolang pleit ik voor het bestaansrecht van beide.” Deze manier van omgaan met de Schrift is fundamenteel anders dan die waarop de gereformeerde belijdenis is gebaseerd.

Maar met dit Schriftgebruik wordt het fundamentele verschil tussen gereformeerden en baptisten ten aanzien van de doop onder het kleed geveegd. Ds. Verbree legt het in zijn ingezonden nog eens glashelder uit. “Voor gereformeerden is het afwijzen van de kinderdoop een dwaling. Om nog maar eens duidelijk te maken hoe groot en onoverbrugbaar de kloof is die hier gaapt tussen baptisten en gereformeerden, citeer ik prominent baptistisch predikant Orlando Bottenbley (het citaat is door hem zelf als correct weergegeven aangemerkt): ‘Het gebaar van het besnijden van een kind, het gebaar van het dopen van een kind, het gebaar van het opdragen van een kind is eigenlijk in alle drie de situaties dat de ouders tegen God zeggen: God, mag mijn kind er bij horen?’
Besnijdenis en kinderdoop een gebaar van ouders… En voor het bestaansrecht van zo’n visie moeten wij ruimte geven? We zijn hier in een totaal andere wereld dan die van het gereformeerde belijden dat de kinderdoop een sacrament is dat in opdracht van God moet worden bediend aan de gelovigen en hun kinderen.” Daaraan valt niets toe te voegen.

Verbree stelt niet alleen het gebrek aan Schriftuurlijke argumentatie van Van der Hoeven aan de kaak. Hij laat ook de term independentisme vallen. En dat is terecht. Binnen de Gereformeerde Kerken zijn duidelijke afspraken gemaakt over de manier waarop bezwaren tegen de leer van de kerk aan de orde moeten worden gesteld. Die afspraken zijn vooral gemaakt om te voorkomen dat iedere ambtsdrager gaat schrijven of roepen wat hem goeddunkt en daarmee de gemeente die aan zijn zorgen is toevertrouwd, in verwarring brengt.

De opstelling van Van der Hoeven is een treffende illustratie van wat ik in het vorige artikel schreef. Ik wees op de gevoelscultuur, en die komt in de argumentatie van Van der Hoeven duidelijk tot uiting: het gevoel van verbondenheid met andere christenen brengt hem ertoe het belang van verschillen van inzicht te bagatelliseren. Daarnaast wordt de moderne cultuur gekenmerkt door individualisme en dat wordt geïllustreerd door wat Verbree als independentisme karakteriseert. Iedereen meent het recht te hebben er zijn eigen opvattingen op na te houden en die ook desgewenst uit te dragen, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de gemeenschap waarin hij functioneert.

“Ik wens de kerkenraad van ds. Van der Hoeven veel wijsheid”, schrijft Verbree aan het slot van zijn ingezonden. Dat kan alleen maar onderstreept worden. Zijn kerkenraad heeft immers de taak de gereformeerde belijdenis uit te dragen en te verdedigen en erop toe te zien dat hij wat hij door zijn handtekening onder het ondertekeningsformulier heeft beloofd, ook nakomt.